Door de eeuwen heen is er binnen naties altijd strijd geweest over wat geld is en wie de controle op de creatie van geld heeft. Met die controle heeft men namelijk een bepaalde macht over de economie, de politiek en uiteindelijk de samenleving omdat iedereen van geld afhankelijk is. Deze strijd tussen monarchieën en overheden enerzijds en vermogende autonome partijen anderzijds is cruciaal geweest voor het verloop van onze geschiedenis. De belangrijkste landen, waar de strijd over de controle op de uitgifte van geld gevoerd is, zijn de landen die door de geschiedenis van de laatste 400 jaar een dominante rol in de wereld speelden en vaak ook nu nog veel macht hebben.
“Money plays the largest part in determining the course of history”.
Karl Marx (1818-1883), in het door hem opgestelde Communistisch Manifest
1.1 GELDWISSELAARS IN EUROPA
In de middeleeuwen hadden geldwisselaars (de voorlopers van bankiers) lange tijd de controle over het aanbod van geld in Engeland en de rest van Europa. Geldwisselaars waren personen die, onafhankelijk van overheden, het aanbod van geld bepaalden. Vooral joodse families hadden zich hierin gespecialiseerd omdat de wet, gestuurd door de toen zeer machtige katholieke kerk, christenen verbood te woekeren; het rekenen van rente op leningen. In de middeleeuwse periode werd ook voor het eerst met fractioneel bankieren geëxperimenteerd, het systeem zoals we dat nu
nog steeds kennen. Bij fractioneel bankieren heeft een bank slechts een gedeelte van het geld dat ze uitleent ook daadwerkelijk in kas. De spaartegoeden van de bank zijn een fractie van de uitstaande leningen waardoor een grotere geldcreatie mogelijk is.
Fractioneel bankieren: Wanneer de reserve van banken gemiddeld 10% is, leent een bank tien keer meer uit dan er aan spaartegoeden aanwezig is. Stel er zijn 100 munten spaargeld, dan leent de bank daarvan 90 uit en houdt er 10 in kas. In totaal is de geldhoeveelheid gestegen van 100 tot 190. Vervolgens kan de ontvanger van die 90 eenheden aan munten ze wederom bij een bank in bewaring geven. Ook deze bank kan weer een deel van die munten uitlenen: bij eenzelfde reserve-percentage 90% van 90 eenheden, ofwel 81 eenheden. Na deze transactie is de geldhoeveelheid gestegen van 190 tot 271. Hetzelfde proces kan continu herhaald worden. Op deze wijze neemt de geldhoeveelheid steeds verder toe, totdat, bij een reserve-percentage van 10%, de geldhoeveelheid van 100 eenheden is toegenomen tot een maximum van 1.000 eenheden. Duizend pond aan gestort spaargeld kost bij 2% spaarrente dan 20 pond per jaar terwijl er 1.000 pond uitgeleend/belegd kan worden tegen een opbrengst van bijvoorbeeld 4.5% per jaar. Dit levert de bank jaarlijks 45 pond op (bij geen verzuim). De winst is 25 pond. Men ziet met dit simpele voorbeeld de hefboomwerking van fractioneel bankieren en de drang van bankiers om de kasreserves te verlagen om zo meer te kunnen verdienen.
Na de middeleeuwen zou de uitgifte van papiergeld in opmars raken. Tot de 17e eeuw was het zo dat vooral edelmetalen als goud en zilver de functie van geld hadden. Door de hoeveelheid edelmetaal in een munt steeds verder te verkleinen kon men de hoeveelheid geld in circulatie vergroten waardoor de munt uiteindelijk devalueerde en inflatie de kop op stak.
Naast fysiek edelmetaal ontstond papiergeld, dat begon als een bewijs aan toonder. Op dit papieren bewijs stond dat een bepaald persoon goud had gestort in de kluis van de geldwisselaars. Met het bewijs kon later het goud weer teruggevorderd worden door die persoon. Deze papieren certificaten op naam waren een stuk handiger dan het zware goud en zilver omdat ze veel gemakkelijker mee te nemen waren. Daarnaast bood het nieuwe systeem een bepaalde veiligheid.
Om het proces wat te versoepelen werden op een gegeven moment geen individuele certificaten meer uitgegeven maar gestandaardiseerde biljetten, zonder de noodzaak van een handtekening. Dit maakte het mogelijk om de biljetten anoniem te gaan gebruiken als betalingsvorm. Hierbij kon het directe verband tussen de hoeveelheid certificaten en goud verbroken worden. De geldwisselaars wisten namelijk dat maar een fractie van de personen die biljetten kregen voor hun goud, ook daadwerkelijk het goud kwamen opeisen. Banken konden zo de directe verhouding van 1 op 1 voor biljetten en goud verbreken om meer biljetten uit te kunnen geven dan ze goud in kas hadden. Hier kwamen dan extra rente-inkomsten uit. Dit was bij wet verboden maar fractioneel bankieren was desondanks geboren.
Het systeem stelde de geldwisselaars in staat grote winsten te boeken door veel meer uit te lenen dan ze daadwerkelijk in kas hadden. Wat we tegenwoordig als een normaal legaal systeem zien, begon als een illegaal, frauduleus systeem. Naarmate de geldwisselaars meer vertrouwen kregen daalden de reserves en leenden ze tot wel tien keer meer papier uit dan ze in werkelijkheid aan goud in de kluis hadden liggen. Een groot voordeel van fractioneel bankieren is dat de rente kan dalen omdat met het gestorte spaargeld gemakkelijker winst behaald kan worden. De rente zou vanaf de 15e eeuw dan ook dalen.
De geldwisselaars ontdekten dat ze met fractioneel bankieren ook controle hadden over de economie en de bezittingen van mensen. Zij konden namelijk eerst een periode van groei creëren waarbij er gemakkelijk aan geld en leningen te komen was, waarop zij een periode van krimp lieten
volgen waarbij lenen moeilijker gemaakt werd en de hoeveelheid geld in circulatie afnam. Zo kon het vertrouwen in de economie gestuurd worden. Door deze methode toe te passen zou een aantal mensen en bedrijven niet meer aan de verplichtingen van de aangegane lening kunnen voldoen. Door de gecreëerde economische conjunctuur gingen bedrijven failliet en konden de geldwisselaars de boedel ver onder de marktwaarde opkopen. De huidige commerciële banken werken onder leiding van centrale banken nog altijd zo, waarbij periodes van kredietexpansie en krimp elkaar opvolgen en het vertrouwen in de economie gestuurd wordt.
Doordat joden niet onder het kerkelijk gezag vielen was de canonieke wetgeving van de katholieke kerk op hen niet van toepassing. Door de diaspora zouden joden vanaf de eerste eeuwen na Christus zich verspreiden over Noord-Afrika en Europa. Europa was bekeerd tot het christendom terwijl het Midden-Oosten en Noord-Afrika later overwegend islamitisch zouden worden. De katholieke kerk en de islam verboden in die tijd woekeren. Het pauselijk verbod op woekeren kwam voort uit het feit dat het rekenen van rente op een lening als een zonde werd gezien. Rente op een lening zou het gebruik van geld belasten en zodoende de wisselwerking en balans tussen debiteur en crediteur
verstoren, wat het proces volgens de de kerk onrechtmatig maakte. De islam verbiedt nog altijd het rekenen van rente op leningen alhoewel er wel bepaalde constructies mogelijk zijn geworden via halal-leningen.
St. Thomas van Aquino, de leidende theoloog van de katholieke kerk in de 13e eeuw, betoogde dat het rekenen van rente ethisch onverantwoord is omdat er zo tweemaal kosten aan het gebruik van geld verbonden is: kosten die ontstaan voor het verkrijgen van geld en daarnaast kosten voor het gebruik ervan. Van Aquino betoogde dat dit immoreel was omdat men ook niet een rekening kan presenteren voor een plakje cake waarna er nog een rekening volgt voor het opeten van de cake. Toch is dit, volgens Van Aquino, wat rente doet. Zijn argument is dat rente een excessieve winst kan creëren die zonder arbeid tot stand komt. De winst uit woekeren komt daarom niet met werken tot stand maar door hebzucht en manipulatie. Hebzucht is een van de zeven doodzondes in de Bijbel.
Daarnaast zorgt hebzucht voor een breuk in de samenleving omdat mensen geobsedeerd raken door het geldelijk gewin. Het systeem van rente maakt dit voor bankiers mogelijk terwijl de arbeiders hun tijd moeten spenderen aan werk om de rente aan de bankiers te betalen. Men zal door rente een buitenproportioneel gedeelte van zijn tijd moeten besteden aan arbeid voor het faciliteren van schuld. Door het systeem zou de aandacht van God afgeleid worden omdat men zich steeds meer op de mogelijkheid van materialistische welvaart op aarde zou richten.
Overigens kregen de Tempeliers in de 12e eeuw wel het recht van de paus om rente te heffen op leningen. Zij konden daarom steenrijk worden. Waarom voor hen een uitzondering op de regels gemaakt werd, is nooit bekend geworden maar de Tempeliers leken een bepaalde macht binnen het Vaticaan te hebben. De vrijbuitende ridderorde viel uiteindelijk uiteen nadat de Franse koning Filips de Schone de macht van de katholieke kerk brak en de Tempeliers wist te veroordelen voor ketterij. Filips de Schone werd daardoor eigenaar van de bezittingen van de Tempeliers in Frankrijk en hij hoefde hen tegelijkertijd niet meer te vrezen.
Het Judaïsme staat geen leningen met rente toe tussen joden onderling maar daarentegen wel tussen joden en niet-joden. Het joodse heilige schrift, de Thora, zegt het zo:
“Deuteronomy 23:19: Thou shalt not lend upon interest to thy brother: interest of money, interest of victuals, interest of any thing that is lent upon interest. Deuteronomy 23:20: Unto a foreigner thou mayest lend upon interest; but unto thy brother thou shalt not lend upon interest; that the LORD thy God may bless thee in all that thou puttest thy hand unto, in the land whither thou goest in to possess it.”
De consequentie was dat veel joden zich zouden bekwamen in geldwisselen en het vroege bankieren. Ze konden vaak ook lezen en schrijven (terwijl de autochtone bevolking dat meestal niet kon) omdat het geloof joden verplichtte de Thora of Talmud te lezen. Zij konden zo het vacuüm opvullen dat door de canonieke wetten van de kerk ontstond. Verschillende joodse families vergaarden op deze manier een groot vermogen. De joden waren altijd op hun hoede voor de heersende monarchieën want die hadden het nogal eens op hun vergaarde welvaart voorzien en kon ze daar zonder enige moeite van onteigenen door hen extreme belastingen op te leggen. Zo werden de joodse bankiers indirect een monetair stuk gereedschap van de koning, die zelf geen bankier mocht zijn van de kerk. Het gevolg was dat een beperkt aantal joden meesters werden in alles wat met geld en leningen te maken had. Daarnaast werden ze logischerwijs bekwaam in het verbergen van hun rijkdom en het bagatelliseren van de renteopbrengsten.
Het joodse volk kreeg door het systeem van rente de reputatie afpersende geldwisselaars te zijn waardoor het antisemitisme in Europa vaak oplaaide. Wanneer mensen hun betalingen voor aangegane leningen niet konden nakomen, was het de gewoonte dat joden zich als schuldeisers de eigendommen van de in gebreke blijvende persoon toeeigenden. De joden waren als volk daarom niet populair bij de autochtone bevolking. Zeker ook niet in middeleeuws Engeland waar joden vaak afgebeeld werden als een diabolisch figuur vol haat voor Christus. Wreedheden tegen joden waren daarom ook in die tijd niet ongewoon en ze waren daarnaast een gemakkelijke zondebok voor de autoriteiten. Sommige joden wilden door maatschappelijke dominantie veiligheid en waardigheid afdwingen.
Het werd joden daarnaast niet gemakkelijk gemaakt een ander beroep dan geldwisselaar of handelaar te ambiëren. De kerk, lokale autoriteiten en gilden stonden altijd negatief tegenover joden die een beroep als timmerman of bakker wilden uitoefenen. Joden mochten ook geen grond
bezitten. Een leven als ieder ander was voor hen daarom vrijwel onmogelijk. Uiteindelijk werden joden door afgunst vaak verbannen waardoor al hun bezittingen en uitstaande leningen kwamen te vervallen aan de monarchie. Joden konden in een Europees land blijven wonen als ze het christelijk geloof accepteerden. Hierdoor ontstonden er veel geheime of zogenaamde crypto-joden. Het verbannen van joden is door de geschiedenis heen in meer dan 70 landen voorgekomen.
De tegenstelling bij religies met betrekking tot de visie op rente is de hoofdreden voor het terugkerende antisemitisme in de geschiedenis. Dat de Thora verschil maakt tussen joden en nietjoden geeft ook te denken over de ethische legitimiteit van rente binnen het joodse geloof. Het
joodse geloof vindt dat de vreemdeling bezwaard mag worden met de last die rente met zich meebrengt maar de geloofsgenoot niet. Aan het einde van de middeleeuwse periode kwam er concurrentie van christelijke geldwisselaars. De katholieke kerk was op het vlak van rente nog steeds streng maar versoepelde de regelgeving; leningen mochten wel verstrekt gaan worden tegen onderpand. Dit was het zogenaamde Lombard Bankieren, naar de streek waar dit ontstond in Italië. Hier komt ook onze uitdrukking “naar de lommerd gaan” vandaan. De Lommerd-bankier, die van stad tot stad trok, kreeg vooral langs handelsroutes vaste grond onder de voet. In de 16e eeuw zakte de kortetermijnrente drastisch van zo’n 20-30% per jaar naar ongeveer 10% per jaar. Dit kwam onder andere doordat fractioneel bankieren toenam en er minder gezag van de katholieke kerk was door de Reformatie. De aversie van de religieuze macht tegen woekeren werd door de lagere rente minder, hoewel het debat bleef bestaan.
De curieuze Tally Stick
In 1100 volgt koning Henry I koning William II in Engeland op. Hij ontnam van de geldwisselaars macht door een totaal nieuw betaalmiddel in de vorm van een stok te creëren. De stok heette de Tally Stick. Deze stok is de vorm van geld geweest die het langst aaneensluitend heeft bestaan. In totaal bestond het betaalmiddel 726 jaar, tot 1826. In die periode waren er wel andere valuta’s die parallel liepen naast de Tally Stick maar die bestonden minder lang.
De Tally Stick was een gepolijste houten stok met inkepingen aan een zijde om de waarde van de stok te bepalen, hoe meer inkepingen hoe meer de stok waard was. Daarna werd de stok in de lengte in tweeën gespleten door alle inkepingen heen. Beide delen van de stok hadden dus de inkepingen. De koning had de ene helft om namaak tegen te gaan, de andere helft werd in de economie in circulatie gebracht en werd uitgegeven
als geld. Het was een van de meest succesvolle geldsystemen in de geschiedenis omdat de koning eiste dat alle belastingen in de vorm van Tally Sticks werden betaald. Zo werd hun circulatie en acceptatie vergroot als betaalmiddel. De Tally Stick hield de financiële controle dicht bij het koningshuis.
Geef een reactie