Warschau, 16-05-2005
Preambule
De lidstaten van de Raad van Europa en de andere Staten die dit Verdrag hebben ondertekend,
Overwegend dat het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn leden;
Overwegend dat mensenhandel een schending van de mensenrechten is en een aantasting van de waardigheid en de integriteit van de mens;
Overwegend dat mensenhandel kan uitmonden in slavernij van de slachtoffers;
Overwegend dat eerbied voor de rechten van slachtoffers, bescherming van slachtoffers en maatregelen om mensenhandel te bestrijden de belangrijkste doelstellingen dienen te zijn;
Overwegend dat alle maatregelen of initiatieven gericht op de bestrijding van mensenhandel niet-discriminatoir moeten zijn en rekening moeten houden met gendergelijkheid en de rechten van het kind;
Herinnerend aan de verklaringen van de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten tijdens de 112e (14-15 mei 2003) en de 114e (12-13 mei 2004) zitting van het Comité van Ministers waarin de Raad van Europa werd opgeroepen krachtiger maatregelen tegen mensenhandel te nemen;
Indachtig het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (1950) en de protocollen
Indachtig het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel, het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure
Op passende wijze rekening houdend met het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en het Protocol daarbij inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel,
Op passende wijze rekening houdend met andere internationale juridische instrumenten die relevant zijn voor de bestrijding van mensenhandel;
Rekening houdend met de noodzaak een veelomvattend internationaal juridisch instrument op te stellen dat gericht is op de mensenrechten van slachtoffers van mensenhandel en dat een specifiek mechanisme voor toezicht instelt,
Zijn het volgende overeengekomen:
Hoofdstuk I – Doelstellingen, reikwijdte, beginsel van non-discriminatie en begripsomschrijvingen
Artikel 1 – Doelstellingen van het Verdrag
1. De doelstellingen van dit Verdrag zijn:
a. het voorkomen en bestrijden van mensenhandel en daarbij gendergelijkheid te waarborgen;
b. het beschermen van de mensenrechten van de slachtoffers van mensenhandel, het
ontwikkelen van een veelomvattend kader voor de bescherming van en hulp aan
slachtoffers en getuigen, en daarbij gendergelijkheid alsmede een doeltreffende
opsporing en vervolging te waarborgen;
c. het bevorderen van internationale samenwerking in de bestrijding van mensenhandel.
2. Met het oog op de doeltreffende uitvoering van de bepalingen door de Partijen te
waarborgen, wordt bij dit Verdrag een specifiek mechanisme voor toezicht ingesteld.
Artikel 2 – Reikwijdte
Dit Verdrag is van toepassing op alle vormen van mensenhandel, hetzij nationaal, hetzij
internationaal, al dan niet verbonden met georganiseerde misdaad.
Artikel 3 – Beginsel van non-discriminatie
De uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag door de Partijen, met name het genot van maatregelen ter bescherming en ter bevordering van de rechten van slachtoffers, wordt gewaarborgd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, hetnbehoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Artikel 4 – Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:
a. “Mensenhandel”: het werven, vervoeren, overbrengen van en het bieden van onderdak aan of het opnemen van personen, door dreiging met of gebruik van geweld of andere vormen van dwang, van ontvoering, bedrog, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie of het verstrekken of in ontvangst nemen van betalingen of voordelen teneinde de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap heeft over een andere persoon, ten behoeve van uitbuiting. Uitbuiting omvat mede: ten minste de uitbuiting van prostitutie van anderen of andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen arbeid of diensten, slavernij of praktijken die vergelijkbaar zijn met slavernij, onderworpenheid of de verwijdering van organen;
b. De instemming van een slachtoffer van “mensenhandel” met de beoogde uitbuiting, bedoeld in onderdeel a van dit artikel, is irrelevant indien een van de in onderdeel a bedoelde middelen is gebruikt;
c. Het werven, vervoeren en overbrengen van, het bieden van onderdak aan of het opnemen van een kind met het oogmerk van uitbuiting wordt beschouwd als “mensenhandel”, ook indien hierbij geen van de in onderdeel a van dit artikel bedoelde middelen zijn gebruikt;
d. “Kind”: iedere persoon jonger dan achttien jaar;
e. “Slachtoffer”: elke natuurlijke persoon die onderworpen is aan mensenhandel als omschreven in dit artikel.
Artikel 15 – Schadeloosstelling en rechtsmiddelen
1. Elke Partij waarborgt dat slachtoffers, vanaf het eerste contact met de bevoegde autoriteiten, toegang hebben tot informatie over relevante gerechtelijke en administratieve procedures in een taal die zij kunnen begrijpen.
2. Elke Partij voorziet, in haar nationale recht, in het recht op rechtsbijstand en gratis rechtsbijstand voor slachtoffers onder de voorwaarden voorzien in haar nationale recht.
3. Elke Partij voorziet, in haar nationale recht, in het recht van slachtoffers op schadeloosstelling door de daders.
4. Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig kunnen zijn om schadeloosstelling voor slachtoffers te waarborgen overeenkomstig de voorwaarden voorzien in haar nationale recht, bijvoorbeeld door het instellen van een fonds voor schadeloosstelling van slachtoffers of maatregelen of programma’s, gericht op sociale ondersteuning en sociale integratie van slachtoffers, hetgeen gefinancierd zou kunnen
worden door de vermogensbestanddelen die voortvloeien uit de toepassing van de in artikel 23 voorziene maatregelen.
Artikel 18 – Strafbaarstelling van mensenhandel
Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig kunnen zijn om de in artikel 4 van dit Verdrag omschreven handelingen, indien zij opzettelijk zijn gepleegd, strafbaar te stellen.
Artikel 21 – Poging en medeplichtigheid of uitlokking
1. Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig kunnen zijn om medeplichtigheid aan of uitlokking van elk van de overeenkomstig de artikelen 18 en 20 van dit Verdrag omschreven feiten, indien zulks opzettelijk geschiedt, strafbaar te stellen.
2. Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig kunnen zijn om een poging tot het plegen van een van de in de artikelen 18 en 20, onderdeel a, van dit Verdrag omschreven feiten, indien zulks opzettelijk geschiedt, strafbaar te stellen.
Artikel 22 – Aansprakelijkheid van rechtspersonen
1. Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig kunnen zijn om te waarborgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld voor een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit, wanneer dit te zijner voordeel wordt gepleegd door een natuurlijke persoon, individueel handelend of als lid van een orgaan van de rechtspersoon, die binnen die rechtspersoon een leidinggevende functie vervult die
gebaseerd is op
a. een bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;
b. een bevoegdheid om in naam van de rechtspersoon beslissingen te nemen;
c. een bevoegdheid om controle binnen de rechtspersoon uit te oefenen.
2. Afgezien van de reeds in het eerste lid voorziene gevallen, neemt elke Partij de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld, wanneer het gebrek aan toezicht of controle van de zijde van een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid het plegen van een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit ten voordele van genoemde rechtspersoon door een aan diens gezag onderworpen natuurlijk persoon mogelijk heeft gemaakt.
3. Met inachtneming van de rechtsbeginselen van de Partij, kan deze aansprakelijkheid van een rechtspersoon strafrechtelijk, civielrechtelijk of bestuursrechtelijk zijn.
4. Deze aansprakelijkheid geldt onverminderd de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de natuurlijke personen die het strafbare feit hebben gepleegd.
Artikel 23 – Sancties en maatregelen
1. Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig kunnen zijn om te waarborgen dat op de in de artikelen 18 tot en met 21 omschreven strafbare feiten doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen worden gesteld. Deze sancties omvatten, voor de overeenkomstig artikel 18 strafbaar gestelde feiten indien zij door natuurlijke personen worden gepleegd, straffen die vrijheidsbeneming met zich meebrengen
en tot uitlevering kunnen leiden.
2. Elke Partij waarborgt dat rechtspersonen die aansprakelijk worden gesteld overeenkomstig artikel 22, onderworpen worden aan doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke sancties of maatregelen, met inbegrip van geldelijke sancties.
3. Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig kunnen zijn om het mogelijk te maken de hulpmiddelen en opbrengsten van overeenkomstig de artikelen 18 en 20, onderdeel a, van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, of goederen waarvan de waarde overeenkomt met dergelijke opbrengsten, in beslag te nemen of anderszins te ontnemen.
4. Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig kunnen zijn om de tijdelijke of permanente sluiting mogelijk te maken van een inrichting die gebruikt is voor mensenhandel, onverminderd de rechten van derden te goeder trouw, of om de dader tijdelijk of permanent het recht te ontzeggen de activiteit uit te voeren in de uitvoering waarvanj het strafbare feit werd gepleegd.
Artikel 24 – Verzwarende omstandigheden
Elke Partij waarborgt dat de volgende omstandigheden worden beschouwd als verzwarende omstandigheden bij de strafbepaling voor overeenkomstig artikel 18 van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten:
a. het strafbare feit heeft door opzet of grove nalatigheid het leven van het slachtoffer in gevaar gebracht;
b. het strafbare feit werd tegen een kind gepleegd;
c. het strafbare feit werd door een overheidsfunctionaris gepleegd tijdens de uitoefening van zijn/haar taken;
d. het strafbare feit werd gepleegd in het kader van een criminele organisatie.
Artikel 27 – Verzoeken van partijen en ambtshalve verzoeken
1. Elke Partij waarborgt dat opsporing of vervolging van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten niet afhankelijk is van de aangifte of beschuldiging door een slachtoffer, althans wanneer het strafbare feit geheel of gedeeltelijk op haar grondgebied werd gepleegd.
3. Elke Partij waarborgt, door middel van wetgevende of andere maatregelen, in overeenstemming met de voorwaarden voorzien in haar nationale wetgeving, dat elke groep, stichting, vereniging of niet-gouvernementele organisaties die zich richten op de bestrijding van mensenhandel of de bescherming van mensenrechten, de mogelijkheid heeft het slachtoffer met zijn of haar toestemming bij te staan en/of te ondersteunen tijdens het
strafproces met betrekking tot het overeenkomstig artikel 18 van dit Verdrag strafbaar gestelde feit.
Geef een reactie