De motiveringsplicht van rechters is gekoppeld aan het:

  • het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens  EVRM 6: eerlijk proces
  • EVRM 13: effectief rechtsmiddel
  • het Unierecht artikel 267 van het EU-Verdrag
  • artikel 47 van het EU-Handvest

De schending het niet voldoen aan de rechterlijke motiveringsplicht op grond van artikel 6 lid 1 EVRM is een formele of procedurele schending van het recht op effectieve rechtsbescherming, maar  het is ook een materiële schending van het recht op een effectief rechtsmiddel: een neutrale en bekwame rechter

Eerlijk proces EVRM 6

Onderdeel van het principe van eerlijk proces (EVRM 6) is het recht op een toereikend gemotiveerde uitspraak waaruit blijkt dat de rechter verzoeken en gronden van partijen daadwerkelijk heeft gehoord en begrepen heeft.

Welke parameters zijn noodzakelijk voor een eerlijk proces ?

  1. Onpartijdigheid, onafhankelijkheid, redelijkheid & bekwaamheidvan de rechter
  • De rechter moet vrij zijn van vooroordelen: een onafhankelijk en onpartijdig oordeel vellen en geen belangen hebben in de zaak.
  • De rechterlijke macht moet onafhankelijk zijn van de uitvoerende en wetgevende macht.
  • De rechter moet juridisch gekwalificeerd zijn en over voldoende expertise beschikken om de zaak te beoordelen.
  • Gelijkheid van wapens (equality of arms)
  1. Gelijkheid van wapens (equality of arms)
  • Gelijkerechtspositie: Beide partijen moeten dezelfde hetzelfde kansen krijgen om hun zaak voor te dragen, zonder dat één partij een substantieel voordeel heeft ten opzichte van de ander.
  • Gelijkheid in voordeel: als een individu tegenover een functionaris of entiteit met beperkte aansprakelijkheid staat, kan dit beginsel onder druk komen te staan, vooral als de functionaris profiteert van immuniteiten of andere wettelijke beschermingen die de positie van het individu verzwakken.
  1. Openbaarheid van het proces: openbaarheid zodat de rechtspraak transparant is.
  2. Redelijke termijn: Procedures mogen niet onnodig lang durenen de termijn moet redelijk zijn in verhouding tot de complexiteit van de zaak.
  3. Recht op verdediging: De beklaagde heeft recht op een advocaat of rechtsbijstand, indien nodig moet gratis rechtsbijstand worden verleend.
  4. Recht op kennis van de beschuldiging:De beklaagde moet op de hoogte worden gebracht van de aard en de reden van de beschuldiging, in een taal die hij begrijpt(heeft recht op een tolk)
  5. Recht op toegang tot bewijs:alle betrokken partijen moeten toegang hebben tot alle relevante stukken en bewijsstukken in de zaak.Het gebruik van geheim bewijs of bewijs dat niet is gedeeld met de andere partij, schendt dit principe.
  6. Recht op een openbaar en gemotiveerd vonnis: Het vonnis moet worden uitgesproken in het openbaar en moet voldoende worden gemotiveerd om begrijpelijk te zijn voor de partijenen duidelijk maken dat de rechter alle partijen gehoord en begrepen heeft
  7. Recht op een eerlijk gehoor/stem: De rechter moet luisteren naar de argumenten van beide partijen, en elke betrokken partij heeft recht op deelname aan het proces.
  8. Recht op onschuldpresumptie:Je bent onschuldig totdat je schuld is bewezen. Dit geeft bescherming tegen onnodige negatieve publiciteit of stigmatisering.
  9. Recht op een effectief rechtsmiddel:Als er sprake is van een onrechtmatige of oneerlijke beslissing, moet de betrokkene de mogelijkheid hebben om een beroep in te stellen.
  10. Bescherming tegen zelfincriminatie: De beklaagde mag niet worden gedwongen om mee te werken aan zijn eigen veroordeling, bijvoorbeeld door middel van marteling of dwang.
  11. Afwezigheid van willekeur: Het proces moet vrij zijn van druk of manipulatie door externe actoren, zoals overheden of belangengroepen.  EHRM-jurisprudentie: Lashmankin e.a. tegen Rusland (2017): de Russische autoriteiten schenden de vrijheid van vreedzame vergadering door demonstraties te verbieden of te beperken zonder voldoende rechtvaardiging. SduImmobiliare Saffi tegen Italië (1999):  de Italiaanse wetgeving, die de uitvoering van ontruimingsbevelen opschortte, leidde tot een situatie van onzekerheid en willekeur voor verhuurders. Het Hof benadrukte dat staten procedurele waarborgen moeten bieden om individuen te beschermen tegen onzekerheid en willekeur veroorzaakt door overheidsinterventies.   Njcm

Artikel 267 VWEU  (Ex-artikel 234 EG)  Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie:

Een lagere nationale rechter kan een vraag stellen aan het HvJEU als hij twijfelt over de interpretatie van EU-recht.
De hoogste nationale rechter moet een prejudiciële vraag stellen als er twijfel bestaat en er geen verdere mogelijkheid tot beroep is binnen het nationale rechtssysteem.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd tot een prejudiciële beslissing:

  1. over de uitlegging van de Verdragen;
  2. over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de instellingen, organen of instanties van de Unie.

Een prejudiciële verwijzing wordt gedaan als:

  • De nationale rechter twijfels heeft over de juiste interpretatie van een rechtsregel.
    De zaak een juridisch vraagstuk bevat dat binnen het toepassingsgebied van het EU-recht valt.
    De uitleg van de regel van invloed is op de uitkomst van de zaak.

In de EU is een prejudiciële verwijzing vooral relevant voor:

  • De interpretatie van EU-wetgeving (bijvoorbeeld richtlijnen of verordeningen).
    De geldigheid van EU-wetgeving (bijvoorbeeld om te controleren of een EU-handeling conform de verdragen is).

Waarom leidt het niet maken van een prejudiciële verwijzing tot een schending van artikel 6 EVRM?

  • Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelt dat als een nationale rechter, met name een hoogste rechter, nalaat een prejudiciële verwijzing te maken ondanks een goed gemotiveerd verzoek, dit kan worden gezien als een schending van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM).
  • Dit geldt vooral als: De nationale rechter niet uitlegt waarom hij geen verwijzing maakt en de  partij daardoor geen toegang krijgt tot een correcte interpretatie van EU-recht of een eerlijke behandeling.

JURISPRUDENTIE

GEARGIOU VS GRIEKENLAND  dde 14 februari 2023 :het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) Georgiou Vs Greece (57378/18) , waarin het EHRM oordeelde dat het niet motiveren in strijd is met artikel 6 EVRM.

——————

Spasov t. Roemenië (EHRM, 27122/14) Annotatie bij Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 06-12-2022, ECLI:CE:ECHR:2022:1206JUD002712214 (EHRC-2023-0018)  oordeelt het EHRM dat sprake is van een ‘denial of justice’ en daarmee een schending van artikel 6 lid 1 EVRM. Grond daarvoor is een onjuiste rechtsopvatting van een nationale rechter ten aanzien van de uitleg en toepassing van het EU-recht.

Een belangwekkende principiële uitspraak waarmee de rechtstelsels van de EU en het EVRM nog meer in elkaar groeien. In deze annotatie plaatsen wij deze uitspraak in de bredere context van Straatsburgse jurisprudentie, namelijk de Dhahbi-rechtspraak over motiveringsplichten van nationale rechters, de Bosphorus-jurisprudentie en de eerdere uitspraak in Dangeville (randnrs. 2-4). Wij zullen vooral, Advies 2/13-indachtig, wijzen op de risico’s van een Straatsburgse beoordeling van het EU-recht (randnrs. 5-8).[1] Vervolgens gaan wij in op de mogelijkheden van herziening van een strafrechtelijke veroordeling in Nederland als gevolg van schending van EU-recht (randnrs. 9-12). Hoewel de huidige wet schending van EU-recht niet als herzieningsgrond aanmerkt en EU-recht daar ook (nog) niet toe dwingt, illustreert Spasov goed dat schending van EU-recht wel tot herziening kan leiden als de gewezen verdachte over die schending met succes een Straatsburgse procedure heeft aangebracht.

C-621/15, W e.a. tegen Sanofi Pasteur MSD SNC e.a., waarin het Hof van Justitie van de Europese Unie op 21 juni 2017 uitspraak heeft gedaan. In dit arrest werd ingegaan op de aansprakelijkheid voor gebrekkige producten en de bewijslast die op de benadeelde rust bij het aantonen van het gebrek en het oorzakelijk verband tussen het gebrek en de geleden schade.

In paragraaf 87 van dit arrest benadrukt het Hof dat de nationale rechter bij de beoordeling van het bewijs rekening moet houden met alle omstandigheden van het geval en dat de nationale regels inzake bewijsvoering niet zodanig mogen zijn dat zij de uitoefening van de door de EU-wetgeving verleende rechten praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk maken. Dit raakt aan de rechterlijke motiveringsplicht, aangezien rechters hun beslissingen adequaat moeten motiveren, vooral wanneer zij oordelen over complexe bewijsstukken in zaken betreffende productaansprakelijkheid.

bron

bron 

Jurisprudentie van het Hof van Justitie en zijn gerechten curia.europa.eueur-lex.europa.eu
Jurisprudentie van het Europees Hof voor Rechten van de Mens hudoc.echr.coe.int