De individuele vrijheid vind je in het  BW in het gemeen contractenrecht terug onder het principe van de wilsautonomie.

De Wils- of partijautonomie (de vrije wil en wens) is wij wet vastgelegd dat elk individu handelsbekwaam is en de bevoegdheid heeft om zijn eigen rechtspositie te bepalen, onder meer door vanuit vrije wil overeenkomsten aan te gaan. Die opvatting ligt onmiskenbaar ten grondslag aan het contractenrecht in de Code civil van 1804.

Elke mens is vrij om ook in persoon/in burger vrij te beslissen om al dan niet te contracteren/een contract aan te gaan en bovendien zijn de contractpartijen vrij in het bepalen van de inhoud van hun overeenkomst.  Eens de wilsovereenstemming (het akkoord) bereikt is, volstaat in de regel de loutere consensus om tussen hen de beoogde rechtsgevolgen teweeg te brengen. Het recht verbindt een verbindende kracht aan de vrijwillig door partijen gesloten overeenkomst (art. 1134, lid 1 BW).

De contractuele binding (en daaruit voortvloeiend recht) ontstaat dus louter uit de  wilsovereenstemming en betreft enkel de partijen die toestemden; derden mogen niet benadeeld worden door de interne gevolgen van een contract.

Pacta sunt servanda betekent letterlijk dat overeenkomsten partijen tot wet strekken Dat wil zeggen dat een geldig aangegane overeenkomst de betrokken partijen verbindt en tot wet wordt  (art. 1134, lid 1 BW). Een overeenkomst is een handeling die als doel heeft een gevolg/dienst/resultaat te kunnen afdwingen dat noemt men een rechtsgevol door een rechtshandeling.

Niet alles is een rechtshandeling vb een gentlemen’s agreement of een ‘morele verbintenis’ aangaan. Een voorbeeld hiervan zijn de ‘letters of confort’ ofwel patronagebrieven.

De leer van de wilsautonomie wordt vaak voorgesteld als een leer met drie facetten of met drie afgeleide basisbeginselen:
  1.  de contractvrijheid, vrije wil
  2.  de bindende kracht van de overeenkomst tussen de contractanten 
  3. het consensualisme / jouw instemming:toestemming

Om het machtsmisbruik tegen te gaan werd in de 20tigste eeuw het beginsel van de goede trouw in contracten toegevoegd. Dit vind je ook terug in de UCC § 2-103 Good faith” in the case of a merchantmeans honesty in fact and the observance of reasonable commercial standards of fair dealing in the trade. ( Goede trouw” in het geval van een handelaar betekent eerlijkheid in feite en de naleving van redelijke commerciële normen van eerlijke handel in de handel.)