VERDRAG BETREFFENDE DE BURGERLIJKE RECHTSVORDERING
De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend; Verlangend in het Verdrag van 17 Juli 1905 betreffende de burgerlijke rechtsvordering de door de ervaring ingegeven verbeteringen aan te brengen;
Hebben besloten te dien einde een nieuw Verdrag te sluiten en zijn overeengekomen als volgt:

I. Mededeling van gerechtelijke en buiten-gerechtelijke stukken
Artikel 1
In burgerlijke of handelszaken geschiedt in de verdragsluitende Staten de mededeling van stukken, bestemd voor in het buitenland zich bevindende personen, op een aanvraag van de consul van de verzoekende Staat, gericht tot de autoriteit, die daarvoor door de aangezochte Staat zal moeten zijn aangewezen. De aanvrage, bevattende de vermelding van de autoriteit van welke het overgemaakte stuk is uitgegaan, van naam en hoedanigheid der partijen, van het adres van degene voor wie het bestemd is, en van de aard van het betrokken stuk, moet gesteld zijn in de taal van de
aangezochte autoriteit. Deze autoriteit zendt de consul het bewijsstuk toe, waaruit blijkt van de mededeling of waarin de omstandigheid, die deze belet heeft, is vermeld.  Alle moeilijkheden, die naar aanleiding van de aanvrage van de consul
mochten ontstaan, worden langs diplomatieke weg geregeld.
Iedere verdragsluitende Staat kan, door een tot de andere verdragsluitende Staten gerichte mededeling verklaren te verlangen, dat de aanvrage om mededeling op zijn grondgebied, welke aanvrage de in lid 1 aangegeven vermeldingen moet bevatten, langs diplomatieke weg tot hem wordt gericht.
De voorafgaande bepalingen beletten niet dat twee verdragsluitende Staten zich verstaan om het rechtstreeks verkeer tussen hun wederzijdse autoriteiten toe te laten.

Artikel 2
De mededeling geschiedt door de zorg der autoriteit, bevoegd volgens de wet van de aangezochte Staat. Deze autoriteit kan er zich, behoudens in de gevallen bedoeld bij artikel 3, toe bepalen, de mededeling te doen geschieden door afgifte van het stuk aan degene, voor wie het bestemd is, zo deze het vrijwillig aanneemt.

Artikel 3
De aanvrage moet vergezeld zijn van twee exemplaren van het mede te delen stuk. Indien het mede te delen stuk gesteld is, hetzij in de taal van de aangezochte autoriteit, hetzij in de tussen de beide betrokken Staten overeengekomen taal, of indien het vergezeld is van een vertaling in een dier talen, doet de aangezochte autoriteit, ingeval haar daartoe het
verlangen in de aanvrage is kenbaar gemaakt, het stuk mededelen met inachtneming van de in haar eigen wetgeving voor het verrichten van dergelijke mededelingen voorgeschreven vorm, of van een bijzondere vorm, mits deze met die wetgeving niet in strijd zij. Indien een dergelijk verlangen niet kenbaar is gemaakt, tracht de aangezochte autoriteit eerst de afgifte overeenkomstig artikel 2 te doen geschieden.  Tenzij het tegendeel is overeengekomen, wordt de in het voorgaande lid bedoelde vertaling voor overeenstemmend verklaard door de diplomatieke of consulaire ambtenaar van de verzoekende Staat of door een beëdigd vertaler van de aangezochte Staat.

Artikel 4
Het verrichten van de mededeling, bedoeld bij de artikelen 1, 2 en 3, kan alleen geweigerd worden, indien de Staat, op wiens grondgebied deze zou moeten geschieden, oordeelt, dat zulks op zijn souvereiniteit of zijn veiligheid inbreuk zou kunnen maken.

Artikel 5
Het bewijs der mededeling wordt geleverd, hetzij door een gedagtekend en gelegaliseerd ontvangbewijs van degene, voor wie het stuk bestemd is, hetzij door een verklaring van de autoriteit van de aangezochte Staat, het feit, de vorm en de dag der mededeling vermeldende. Het ontvangbewijs. of de verklaring moet op een der dubbelen van het
mede te delen stuk gesteld of daaraan vastgehecht zijn.

Artikel 6
Door de bepalingen der voorgaande artikelen wordt geen inbreuk gemaakt op:
1. de bevoegdheid om stukken rechtstreeks over de post toe te zenden aan de in het buitenland zich bevindende belanghebbenden;
2. de bevoegdheid der belanghebbenden om mededelingen rechtstreeks te doen verrichten door de deurwaarders (officiers ministériels) of bevoegde ambtenaren in het land van bestemming;
3. de bevoegdheid van elke Staat om mededelingen aan in het buitenland zich bevindende personen rechtstreeks door de zorg van zijn diplomatieke of consulaire ambtenaren te doen geschieden. In elk dezer gevallen bestaat de bedoelde bevoegdheid alleen, indien overeenkomsten tussen de betrokken Staten gesloten dit veroorloven, of indien, bij gebreke van zodanige overeenkomsten, de Staat, op wiens grondgebied de mededeling moet geschieden, zich daartegen niet verzet.
Die Staat kan zich daartegen niet verzetten, indien, in het geval van lid 1, no. 3, het stuk zonder rechtsdwang moet worden medegedeeld aan een onderdaan van de verzoekende Staat.

Artikel 7
De mededelingen geven geen aanleiding tot terugbetaling van heffingen of kosten van welke aard ook. Evenwel heeft, tenzij het tegendeel is overeengekomen, de aangezochte Staat het recht van de verzoekende Staat de terugbetaling te eisen van de kosten, veroorzaakt door het optreden van een deurwaarder (officier ministériel) of door het inachtnemen van een bepaalde vorm in de gevallen van artikel 3.

II. Rogatoire commissiën
Artikel 8
In burgerlijke of handelszaken kan de rechterlijke autoriteit van een der verdragsluitende Staten zich, overeenkomstig de bepalingen van diens wetgeving, bij rogatoire commissie wenden tot de bevoegde autoriteit van een andere verdragsluitende Staat, met het verzoek binnen haar rechtsgebied hetzij een handeling van instructie, hetzij andere gerechtelijke handelingen te verrichten.

Artikel 9
De rogatoire commissiën worden door de consul van de verzoekende Staat overgemaakt aan de autoriteit, die daarvoor door de aangezochte Staat zal moeten zijn aangewezen. Deze autoriteit zendt de consul het bewijsstuk toe, waaruit blijkt van de uitvoering der rogatoire commissie of waarin de omstandigheid, die de uitvoering belet heeft, is vermeld.
Alle moeilijkheden, die naar aanleiding van deze aanvrage mochten ontstaan, worden langs diplomatieke weg geregeld.
Iedere verdragsluitende Staat kan, door een tot de andere verdragsluitende Staten gerichte mededeling verklaren te verlangen, dat de op zijn grondgebied uit te voeren rogatoire commissiën hem langs diplomatieke weg zullen worden overgemaakt.
De voorafgaande bepalingen beletten niet, dat twee verdragsluitende Staten zich verstaan om de rechtstreekse overmaking der rogatoire commissiën tussen hun wederzijdse autoriteiten toe te laten.

Artikel 10
Tenzij bet tegendeel is overeengekomen, moet de rogatoire commissie gesteld zijn, hetzij in de taal der aangezochte autoriteit, hetzij in de taal waaromtrent de beide betrokken Staten zullen zijn overeengekomen of wel zij moet vergezeld zijn van een vertaling in een van die talen gesteld en voor overeenstemmend verklaard door een diplomatieke of consulaire ambtenaar van de verzoekende Staat of door een beëdigd vertaler van de aangezochte Staat.

Artikel 11
De rechterlijke autoriteit, tot welke de rogatoire commissie is gericht, is verplicht die uit te voeren en daarbij dezelfde dwangmiddelen te bezigen als voor de uitvoering ener rogatoire commissie van de autoriteiten van de aangezochte Staat of van een daartoe door een belanghebbende partij gedaan verzoek. Deze dwangmiddelen behoeven niet noodzakelijk
aangewend te worden, wanneer het betreft de verschijning van de partijen in geding.
De verzoekende autoriteit wordt, op haar verlangen, verwittigd van de dag en de plaats waar de gevraagde handeling zal worden verricht, opdat de belanghebbende partij in staat zij daarbij tegenwoordig te zijn.
De uitvoering der rogatoire commissie kan slechts worden geweigerd:
1. indien de authenticiteit van het stuk niet vaststaat;
2. indien in de aangezochte Staat het uitvoeren der rogatoire commissie
niet behoort tot de bevoegdheden der rechterlijke macht;
3. indien de Staat, op wiens grondgebied de uitvoering zou moeten plaats
hebben, oordeelt, dat deze op zijn souvereiniteit of op zijn veiligheid
inbreuk zou kunnen maken.

Artikel 12
Ingeval van onbevoegdheid der aangezochte autoriteit, wordt de rogatoire commissie ambtshalve overgedragen aan de rechterlijke autoriteit van dezelfde Staat, die overeenkomstig de bepalingen van diens wetgeving bevoegd is.

Artikel 13
In elk geval, waarin de rogatoire commissie door de aangezochte autoriteit niet wordt uitgevoerd, stelt deze hiervan onverwijld de autoriteit, die het verzoek heeft gedaan, in kennis met vermelding, in het geval voorzien bij artikel 11, van de redenen waarom de uitvoering der rogatoire commissie is geweigerd, en, in het geval voorzien bij artikel 12, van de autoriteit aan wie de rogatoire commissie is overgedragen.

Artikel 14
De rechterlijke autoriteit, die aan een rogatoire commissie uitvoering geeft, past daarbij wat de vormen betreft, haar landswetten toe. Evenwel wordt aan het verzoek der autoriteit, van welke de rogatoire commissie is uitgegaan, om deze met inachtneming van een bepaalde vorm te behandelen, voldaan, mits deze vorm niet in strijd zij met de wetgeving
van de aangezochte Staat.

Artikel 15
De bepalingen der voorafgaande artikelen sluiten niet uit de bevoegdheid
van iedere Staat om rechtstreeks door zijn diplomatieke en consulaire
ambtenaren rogatoire commissiën te doen uitvoeren, indien tussen de
betrokken Staten gemaakte overeenkomsten zulks veroorloven of de Staat,
op wiens grondgebied de rogatoire commissie uitgevoerd moet worden, zich
daartegen niet verzet.

Artikel 16
De uitvoering van rogatoire commissiën geeft geen aanleiding tot
terugbetaling van heffingen of kosten van welke aard ook.
Evenwel heeft, tenzij het tegendeel is overeengekomen, de aangezochte
Staat het recht van de verzoekende Staat de terugbetaling te eisen van de
schadeloosstellingen betaald aan getuigen of deskundigen, alsmede van de
kosten veroorzaakt door de tussenkomst van de deurwaarder (officier
ministériel), welke noodzakelijk is geweest, omdat de getuigen niet vrijwillig
zijn verschenen, en eindelijk van de kosten voortspruitende uit eventuele
toepassing van artikel 14, lid 2.

III. Cautio Judicatum Solvi
Artikel 17
Geen zekerheidstelling of dépôt, onder welke benaming ook, kan op grond
hetzij van hun hoedanigheid van vreemdelingen, hetzij van gemis van
domicilie of verblijfplaats in het land, worden opgelegd aan de onderdanen
van een der verdragsluitende Staten, die in een dier Staten hun domicilie
hebben, wanneer zij als eisers of tussenkomende partijen voor de
rechtbanken van een andere dier Staten optreden.
Dezelfde regel is van toepassing op de storting welke tot dekking der
gerechtskosten van eisers of tussenkomende partijen mocht gevorderd
worden.
De overeenkomsten, waarbij verdragsluitende Staten voor hun onderdanen
de vrijstelling der cautio judicatum solvi of der storting wegens
proceskosten zonder voorwaarde van domicilie mochten hebben bedongen,
blijven van toepassing.

Artikel 18
De veroordelingen in de kosten van het geding, uitgesproken in een van de
verdragsluitende Staten tegen de eiser of de tussenkomende partij, die
hetzij krachtens de bepalingen van artikel 17, leden 1 en 2, hetzij krachtens
de wet van de Staat, op wiens grondgebied het geding is aangelegd,
vrijgesteld zijn van de zekerheidstelling, het dépôt of de storting, worden
ingevolge een langs diplomatieke weg gedaan verzoek, kosteloos
uitvoerbaar verklaard door de bevoegde autoriteit in iedere der andere
verdragsluitende Staten.
Dezelfde regel is van toepassing op de rechterlijke uitspraken, waardoor het
bedrag der kosten in het geding later is bepaald.
De voorafgaande bepalingen beletten niet, dat twee verdragsluitende Staten
zich verstaan om toe te laten, dat het verzoek om uitvoerbaarverklaring ook
rechtstreeks door de belanghebbende partij wordt gedaan. 

Artikel 19
De rechterlijke uitspraken betreffende de kosten van het geding worden
uitvoerbaar verklaard, zonder de partijen te horen, maar behoudens hoger
beroep van de veroordeelde partij overeenkomstig de wet van het land
waar de tenuitvoerlegging moet geschieden.
De autoriteit, bevoegd om te beslissen op het verzoek om tenuitvoerlegging
bepaalt er zich toe te onderzoeken:
1. of, ingevolge de wet van het land, waar de veroordeling is uitgesproken,
de expeditie van de uitspraak de vereiste voorwaarden van authenticiteit
bezit;
2. of, ingevolge dezelfde wet, de uitspraak in kracht van gewijsde is
gegaan;
3. of het de beslissing bevattend gedeelte der uitspraak is gesteld, hetzij in
de taal van de aangezochte autoriteit, hetzij in de taal, waaromtrent de
beide betrokken Staten zullen zijn overeengekomen, dan wel of het
vergezeld is van een vertaling in een van die talen gesteld en, tenzij het
tegendeel is overeengekomen, voor eensluidend verklaard door een
diplomatieke of consulaire ambtenaar van de verzoekende Staat of door
een beëdigd vertaler van de aangezochte Staat.
Ter voldoening aan de voorwaarden, voorgeschreven in lid 2, nummers 1
en 2, kan volstaan worden, hetzij met een verklaring van de bevoegde
autoriteit van de verzoekende Staat, houdende dat de uitspraak in kracht
van gewijsde is gegaan, hetzij met de overlegging van zodanige
behoorlijk gelegaliseerde stukken, dat daaruit kan worden vastgesteld,
dat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Tenzij het tegendeel is
overeengekomen, wordt de bevoegdheid van de bovengenoemde
autoriteit bevestigd door de hoogste ambtenaar, belast met het beheer
der justitie in de verzoekende Staat. De verklaring en de bevestiging,
waarvan hier sprake is, moeten gesteld of vertaald zijn overeenkomstig
de regel, vervat in lid 2, nummer 3.
De autoriteit, bevoegd om te beslissen op het verzoek om
tenuitvoerlegging, schat, mits de partij zulks tegelijkertijd verzoekt, het
bedrag van de kosten der verklaring, der vertaling en der legalisatie,
bedoeld in lid 2, nummer 3. Deze kosten worden beschouwd als kosten
van het geding.

IV. Kosteloze rechtsbijstand
Artikel 20
In burgerlijke en handelszaken worden de onderdanen van ieder der
verdragsluitende Staten in alle andere verdragstaten op gelijke voet als de
eigen onderdanen toegelaten tot het voorrecht van kosteloze rechtsbijstand
mits zich gedragende naar de wetgeving van de Staat, waar de kosteloze
rechtsbijstand wordt verlangd.
In de Staten, waar kosteloze rechtsbijstand in administratieve zaken
bestaat, is het in het vorige lid bepaalde ook van toepassing in zaken
gebracht voor de rechter, die in deze materie bevoegd is.

Artikel 21
In alle gevallen moet het bewijs van onvermogen worden afgegeven door,
of de verklaring afgelegd voor de autoriteiten van de gewone verblijfplaats
van de vreemdeling, of, bij gebreke daarvan, de autoriteiten van zijn
werkelijk verblijf. Ingeval deze laatste autoriteiten niet mochten behoren tot
een verdragsluitende Staat en geen bewijzen of verklaringen van deze aard
mochten afgeven of voor zich laten afleggen, kan volstaan worden met een
bewijs of een verklaring, afgegeven door of afgelegd voor een diplomatieke
of consulaire ambtenaar van het land, waartoe de vreemdeling behoort.
Indien de verzoeker geen verblijf houdt in het land, waar het verzoek wordt
gedaan, wordt het bewijs of de verklaring van onvermogen kosteloos
gelegaliseerd door een diplomatieke of consulaire ambtenaar van het land,
waar het stuk moet worden overgelegd.

Artikel 22
De autoriteit bevoegd om het bewijs van onvermogen af te geven, of de
verklaring van onvermogen voor zich te doen afleggen, kan bij de
autoriteiten der andere verdragsluitende Staten inlichtingen inwinnen
omtrent de vermogenstoestand van de verzoeker.
De autoriteit, die op de aanvrage om kosteloze rechtsbijstand zal hebben te
beschikken, heeft, binnen de grenzen harer bevoegdheid, het recht om de
waarde der aan haar gegeven bewijzen, verklaringen en inlichtingen te
toetsen en, om voldoende inzicht te verkrijgen, zich aanvullende
inlichtingen te doen verstrekken.

Artikel 23
Wanneer de onvermogende zich bevindt in een ander land, dan dat waar de
kosteloze rechtsbijstand moet worden aangevraagd, kan zijn verzoek tot
het verkrijgen van rechtsbijstand, vergezeld van de bewijzen, de
verklaringen van onvermogen en, in voorkomend geval, de andere
bewijsstukken benodigd voor de beoordeling van de aanvrage, door de
consul van zijn land worden overgelegd aan de autoriteit, die bevoegd is op
de aanvrage te beschikken of aan de autoriteit, aangewezen door de Staat,
waar de aanvrage moet worden beoordeeld.
De bepalingen, vervat in artikel 9, leden 2, 3 en 4, en in de artikelen 10 en
12 betreffende de rogatoire commissiën, zijn van toepassing op de
overmaking van aanvragen tot verkrijging van kosteloze rechtsbijstand en
de bijlagen daarvan.

Artikel 24
Indien het voorrecht van kosteloze rechtsbijstand toegestaan is aan een
onderdaan van een der verdragsluitende Staten, geven de betekeningen,
die op zijn geding betrekking hebben, welke vorm zij ook hebben, en die
moeten worden gedaan in een andere dier Staten, geen aanleiding tot enige
terugbetaling van kosten door de verzoekende Staat aan de aangezochte
Staat.
Hetzelfde geldt voor de rogatoire commissiën, met uitzondering van de
schadeloosstellingen, betaald aan deskundigen.
V. Kosteloze afgifte van uittreksels van akten van de burgerlijke
stand

Artikel 25
De onvermogenden, die onderdaan zijn van een van de verdragsluitende
Staten kunnen zich, onder dezelfde voorwaarden als de eigen onderdanen,
kosteloos uittreksels uit de akten van de burgerlijke stand doen afgeven.
Stukken, die noodzakelijk zijn voor hun huwelijk, worden kosteloos
gelegaliseerd door de diplomatieke of consulaire ambtenaren van de
verdragsluitende Staten.

VI. Lijfsdwang
Artikel 26
Lijfsdwang, hetzij als middel van executie, hetzij als middel tot bewaring
van rechten, kan in burgerlijke of handelszaken niet worden toegepast op
de vreemdelingen behorende tot een der verdragsluitende Staten, in de
gevallen waarin tegen de eigen onderdanen geen lijfsdwang is toegelaten.
Een feit, dat door een persoon, die als onderdaan in dat land woonplaats
heeft, kan worden ingeroepen om ontslag uit de lijfsdwang te verkrijgen,
moet hetzelfde gevolg hebben ten voordele van de onderdaan van een
verdragsluitende Staat, zelfs als dit feit in den vreemde heeft plaats gehad.

VII. Slotbepalingen
Artikel 27
Dit Verdrag staat ter ondertekening open voor de Staten, vertegenwoordigd
op de Zevende Zitting van de Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
Het zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen worden
nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
Van iedere nederlegging van akten van bekrachtiging zal een procesverbaal worden opgemaakt, waarvan een gewaarmerkt afschrift, langs
diplomatieke weg, aan ieder der ondertekenende Staten wordt
toegezonden.

Artikel 28
Dit Verdrag treedt in werking op de zestigste dag te rekenen van de nederlegging van de vierde akte van bekrachtiging, bedoeld in artikel 27, lid 2. Voor iedere ondertekenende Staat, die het Verdrag later bekrachtigt, treedt het in werking op de zestigste dag te rekenen van de datum van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging.
Artikel 29
Dit Verdrag vervangt in de rechtsbetrekkingen tussen de Staten, die het hebben bekrachtigd, het Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering, ondertekend te ‘s-Gravenhage, de 17e Juli 1905.
Artikel 30
Dit Verdrag is van rechtswege van toepassing in het moederland van de verdragsluitende Staten.
Indien een verdragsluitende Staat de inwerkingtreding ervan wenst in alle of enige van de andere grondgebieden, voor welker internationale betrekkingen hij verantwoordelijk is, geeft hij te dien einde van zijn voornemen kennis door een akte, die wordt nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland. Dit doet, langs diplomatieke weg,
een gewaarmerkt afschrift van die akte aan ieder der verdragsluitende Staten toekomen.
Het Verdrag treedt in werking in de rechtsbetrekkingen tussen de Staten, die daartegen binnen zes maanden te rekenen van deze mededeling geen bezwaar maken en het grondgebied of de grondgebieden, voor welker
internationale betrekkingen de betrokken Staat verantwoordelijk is, en waarvoor de kennisgeving is gedaan.
Artikel 31
Iedere Staat, die niet vertegenwoordigd is geweest op de Zevende Zitting
van de Conferentie, kan tot dit Verdrag toetreden, tenzij een of meer Staten
die het Verdrag hebben bekrachtigd, zich daartegen verzetten binnen een
termijn van zes maanden te rekenen van de mededeling van deze
toetreding, gedaan door de Nederlandse Regering. De toetreding geschiedt
op de wijze bedoeld in artikel 27, lid 2.
Het is welverstaan, dat de toetredingen slechts kunnen geschieden, na de
inwerkingtreding van dit Verdrag krachtens artikel 28, lid 1.
Artikel 32
Iedere verdragsluitende Staat kan zich bij de ondertekening of de
bekrachtiging van- of bij de toetreding tot dit Verdrag voorbehouden de
toepassing van artikel 17 te beperken tot de onderdanen van de
verdragsluitende Staten, die hun gewoon verblijf op zijn grondgebied
hebben.
De Staat, die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het
vorige lid, kan geen aanspraak maken op de toepassing van artikel 17 door
de andere verdragsluitende Staten, dan ten behoeve van die van zijn
onderdanen, die hun gewoon verblijf hebben op het grondgebied van de
verdragsluitende Staat, voor welker rechter waarvan zij als eisende of
tussenkomende partij optreden.
Artikel 33
Dit Verdrag blijft gedurende vijf jaren van kracht, te rekenen van de
dagtekening aangegeven in artikel 28, lid 1, van dit Verdrag.
Deze termijn begint van die dag af te lopen, zelfs voor de Staten, die later
hebben bekrachtigd of zijn toegetreden.
Het Verdrag wordt, behoudens opzegging, stilzwijgend telkens voor vijf
jaren verlengd. De opzegging moet tenminste zes maanden voor het einde
van de termijn ter kennis worden gebracht van het Ministerie van
Buitenlandse Zaken van Nederland, dat daarvan aan alle andere
verdragsluitende Staten mededeling zal doen.
De opzegging kan zich beperken tot de grondgebieden of tot bepaalde
grondgebieden, aangegeven in een kennisgeving gedaan krachtens artikel
30, lid 2.
De opzegging heeft slechts gevolg ten opzichte van de Staat, die haar heeft
gedaan. Het Verdrag blijft van kracht voor de andere verdragsluitende
Staten.
Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd
door hun onderscheidene Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.
Gedaan te ‘s-Gravenhage, de 1ste Maart 1954, in een enkel exemplaar, dat
zal worden nedergelegd in de archieven der Nederlandse Regering en
waarvan een gewaarmerkt afschrift, langs diplomatieke weg, zal worden
toegezonden aan elk der Staten, die vertegenwoordigd zijn geweest op de
Zevende Zitting van de Haagse Conferentie voor Internationaal
Privaatrecht.