STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

(In werking getreden op 15 juli 1955) * [1]

De regeringen van de hierna vermelde landen:

de Bondsrepubliek Duitsland, Oostenrijk, België, Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk, Italië, Japan, Luxemburg, Noorwegen, Nederland, Portugal, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Zweden en Zwitserland;

Gezien het permanente karakter van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht;

Om dat karakter te benadrukken;

Daartoe het wenselijk is geacht de Conferentie een statuut te verschaffen;

Zijn overeengekomen de volgende bepalingen:

 

Artikel 1

Het doel van de Haagse Conferentie is het werken aan de geleidelijke eenwording van de regels van het internationaal privaatrecht.

Artikel 2

(1) Leden van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zijn de staten die reeds aan een of meer zittingen van de Conferentie hebben deelgenomen en die dit Statuut aanvaarden.

(2) Iedere andere staat, waarvan de deelname vanuit juridisch oogpunt van belang is voor het werk van de Conferentie, kan lid worden. De toelating van nieuwe lidstaten wordt beslist door de regeringen van de deelnemende staten, op voorstel van een of meer van hen, met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen, binnen een periode van zes maanden vanaf de datum waarop dat voorstel aan de regeringen is voorgelegd.

(3) De toelating wordt van kracht zodra de betrokken staat dit Statuut heeft aanvaard.

Artikel 3

(1) De lidstaten van de Conferentie kunnen, tijdens een vergadering over algemene zaken en beleid waar de meerderheid van de lidstaten aanwezig is, met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen, besluiten om ook een regionale organisatie voor economische integratie die een aanvraag voor lidmaatschap bij de secretaris-generaal heeft ingediend, als lid toe te laten. Verwijzingen naar leden in dit statuut omvatten dergelijke ledenorganisaties, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. De toelating wordt van kracht na aanvaarding van het statuut door de betrokken regionale organisatie voor economische integratie.

(2) Om in aanmerking te komen voor het lidmaatschap van de Conferentie moet een Regionale Organisatie voor Economische Integratie uitsluitend zijn opgericht door soevereine staten en moet de lidstaten ervan bevoegdheden hebben overgedragen over een reeks aangelegenheden die binnen het bereik van de Conferentie vallen, met inbegrip van de bevoegdheid om beslissingen te nemen die bindend zijn voor de lidstaten met betrekking tot die aangelegenheden.

(3) Elke regionale organisatie voor economische integratie die een aanvraag voor lidmaatschap indient, dient bij de aanvraag een bevoegdheidsverklaring in, waarin de aangelegenheden worden gespecificeerd waarvoor de bevoegdheid door haar lidstaten aan haar is overgedragen.

(4) Elke Lid-organisatie en haar Lidstaten zorgen ervoor dat elke verandering met betrekking tot de bevoegdheid van de Lid-organisatie of in haar lidmaatschap wordt gemeld aan de Secretaris-Generaal, die deze informatie verspreidt onder de andere Leden van de Conferentie.

(5) Er wordt van uitgegaan dat de lidstaten van de lid-organisatie bevoegd blijven voor alle aangelegenheden waarvoor geen specifieke bevoegdheidsoverdracht is aangekondigd of bekendgemaakt.

(6) Elk Lid van de Conferentie kan de Lid-organisatie en haar Lidstaten verzoeken om informatie te verstrekken over de vraag of de Lid-organisatie bevoegd is met betrekking tot een specifieke kwestie die aan de Conferentie wordt voorgelegd. De Lid-organisatie en haar Lidstaten zorgen ervoor dat deze informatie op een dergelijk verzoek wordt verstrekt.

(7) De Lid-organisatie oefent haar lidmaatschapsrechten op alternatieve basis uit met haar Lidstaten die Lid zijn van de Conferentie, binnen de gebieden die onder hun respectieve bevoegdheden vallen.

(8) De Lid-organisatie mag in alle vergaderingen van de Conferentie waaraan zij gerechtigd is deel te nemen, over zaken die binnen haar bevoegdheid vallen, een aantal stemmen uitoefenen dat gelijk is aan het aantal van haar lidstaten dat bevoegdheid heeft overgedragen aan de Lid-organisatie met betrekking tot de betreffende kwestie, en die gerechtigd zijn om te stemmen in en zich hebben geregistreerd voor dergelijke vergaderingen. Wanneer de Lid-organisatie haar stemrecht uitoefent, oefenen haar lidstaten hun stemrecht niet uit, en omgekeerd.

(9) Onder “Regionale Organisatie voor Economische Integratie” wordt verstaan ​​een internationale organisatie die uitsluitend bestaat uit soevereine staten en waaraan haar lidstaten bevoegdheden hebben overgedragen over een reeks aangelegenheden, met inbegrip van de bevoegdheid om beslissingen te nemen die bindend zijn voor haar lidstaten met betrekking tot die aangelegenheden.

Artikel 4

(1) De Raad voor Algemene Zaken en Beleid (hierna “de Raad”), samengesteld uit alle Leden, is belast met de werking van de Conferentie. Vergaderingen van de Raad worden in beginsel jaarlijks gehouden.

(2) De Raad zorgt voor deze werking door middel van een Permanent Bureau, waarvan hij de werkzaamheden leidt.

(3) De Raad onderzoekt alle voorstellen die bedoeld zijn om op de agenda van de conferentie te worden geplaatst. Hij is vrij om te bepalen welke actie er met betrekking tot dergelijke voorstellen moet worden ondernomen.

(4) De Nederlandse Vaste Regeringscommissie, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 20 februari 1897 met het oog op de bevordering van de codificatie van het internationaal privaatrecht, stelt, na overleg met de Leden van de Conferentie, de datum van de Diplomatieke Zittingen vast.

(5) Het Vaste Regeringscomité richt zich tot de Nederlandse Regering voor de bijeenroeping van de Leden. De Voorzitter van het Vaste Regeringscomité leidt de Zittingen van de Conferentie.

(6) De gewone zittingen van de Conferentie worden in beginsel eens in de vier jaar gehouden.

(7) Indien nodig kan de Raad, na overleg met het Vaste Regeringscomité, de Nederlandse Regering verzoeken de Conferentie in buitengewone zitting bijeen te roepen.

(8) De Raad kan het Vaste Regeringscomité raadplegen over alle andere zaken die relevant zijn voor de Conferentie.

Artikel 5

(1) Het Permanente Bureau heeft zijn zetel in Den Haag. Het bestaat uit een Secretaris-Generaal en vier Secretarissen die door de Nederlandse Regering worden benoemd op voordracht van het Vaste Regeringscomité.

(2) De Secretaris-Generaal en de Secretarissen moeten over passende juridische kennis en praktische ervaring beschikken. Bij hun benoeming wordt ook rekening gehouden met de diversiteit van de geografische vertegenwoordiging en van de juridische expertise.

(3) Het aantal secretarissen kan worden verhoogd na overleg met de Raad en overeenkomstig artikel 10.

Artikel 6

Onder leiding van de Raad is het Permanent Bureau belast met:

a) de voorbereiding en organisatie van de zittingen van de Haagse Conferentie en de vergaderingen van de Raad en van eventuele speciale commissies;

b) de werkzaamheden van het Secretariaat van de hierboven bedoelde zittingen en vergaderingen;

c) alle taken die tot de werkzaamheden van een secretariaat behoren.

Artikel 7

(1) Om de communicatie tussen de leden van de Conferentie en het Permanent Bureau te vergemakkelijken, wijst de regering van elke lidstaat een nationaal orgaan aan en elke lidstatenorganisatie een contactorgaan.

(2) Het Permanent Bureau kan corresponderen met alle aldus aangewezen organen en met de bevoegde internationale organisaties.

Artikel 8

(1) De zittingen en, in de periode tussen de zittingen, de Raad, kunnen speciale commissies instellen om ontwerpen van verdragen voor te bereiden of om alle kwesties van internationaal privaatrecht te bestuderen die binnen het doel van de conferentie vallen.

(2) De zittingen, de raad en de bijzondere commissies werken zoveel mogelijk op basis van consensus.

Artikel 9

(1) De begrote kosten van de Conferentie worden verdeeld over de lidstaten van de Conferentie.

(2) Van een Lid-organisatie wordt niet verlangd dat zij naast haar Lid-Staten een extra bijdrage levert aan de jaarlijkse begroting van de Conferentie, maar zij betaalt een bedrag dat door de Conferentie in overleg met de Lid-organisatie wordt vastgesteld om de extra administratiekosten te dekken die voortvloeien uit haar lidmaatschap.

(3) In ieder geval worden de reis- en verblijfkosten van de afgevaardigden naar de Raad en de Speciale Commissies betaald door de vertegenwoordigde Leden.

Artikel 10

(1) De begroting van de Conferentie wordt elk jaar ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad van Diplomatieke Vertegenwoordigers van de Lidstaten in Den Haag.

(2) Deze vertegenwoordigers verdelen ook de uitgaven die in de begroting aan de lidstaten worden toegerekend, over de lidstaten.

(3) De diplomatieke vertegenwoordigers komen voor deze doeleinden bijeen onder voorzitterschap van de minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.

Artikel 11

(1) De kosten die voortvloeien uit de gewone en buitengewone zittingen van de Conferentie worden gedragen door de Nederlandse regering.

(2) In ieder geval worden de reis- en verblijfkosten van de afgevaardigden door de respectieve leden betaald.

Artikel 12

De gebruiken van de Conferentie worden op alle punten in acht genomen, tenzij ze in strijd zijn met dit Statuut of met het Reglement.

Artikel 13

(1) Wijzigingen van het Statuut moeten worden aangenomen met consensus van de lidstaten die aanwezig zijn op een vergadering over algemene zaken en beleid.

(2) Dergelijke wijzigingen treden voor alle leden in werking drie maanden nadat zij door twee derde van de lidstaten zijn goedgekeurd overeenkomstig hun respectieve interne procedures, maar niet eerder dan negen maanden na de datum van hun aanneming.

(3) De in lid 1 bedoelde vergadering kan bij consensus de in lid 2 bedoelde termijnen wijzigen.

Artikel 14

Om te voorzien in hun uitvoering, zullen de bepalingen van het huidige Statuut worden aangevuld met Regelingen. De Regelingen worden vastgesteld door het Permanente Bureau en ter goedkeuring voorgelegd aan een Diplomatieke Zitting, de Raad van Diplomatieke Vertegenwoordigers of de Raad van Algemene Zaken en Beleid.

Artikel 15

(1) Dit Statuut wordt ter aanvaarding voorgelegd aan de regeringen van de Staten die aan een of meer zittingen van de Conferentie hebben deelgenomen. Het treedt in werking zodra het door de meerderheid van de op de Zevende zitting vertegenwoordigde Staten is aanvaard.

(2) De verklaring van aanvaarding wordt nedergelegd bij de Nederlandse Regering, die deze ter kennis brengt van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde Regeringen.

(3) De Nederlandse regering stelt, in geval van toelating van een nieuw lid, alle leden in kennis van de verklaring van aanvaarding van dat nieuwe lid.

Artikel 16

(1) Elk Lid kan dit Statuut opzeggen na een termijn van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding ervan, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 15, lid 1.

(2) Van de opzegging wordt ten minste zes maanden voor het verstrijken van het begrotingsjaar van de Conferentie kennis gegeven aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden, en zij treedt in werking bij het verstrijken van dat jaar, maar alleen ten aanzien van het Lid dat daarvan kennis heeft gegeven.

 

De Engelse en de Franse tekst van dit Statuut, zoals gewijzigd op 1 januari 2007, zijn gelijkelijk authentiek.

* Het Statuut werd aangenomen tijdens de Zevende Zitting van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op 31 oktober 1951 en trad in werking op 15 juli 1955. Wijzigingen werden aangenomen tijdens de Twintigste Zitting op 30 juni 2005 (Slotakte, C), goedgekeurd door de Leden op 30 september 2006 en traden in werking op 1 januari 2007.

[1] Per 30 juni 2005 hebben, naast de in de preambule genoemde oprichtende lidstaten, de volgende staten het Statuut aanvaard: Albanië, Argentinië, Australië, Belarus, Bosnië en Herzegovina, Brazilië, Bulgarije, Canada, Chili, Volksrepubliek China, Kroatië, Cyprus, Tsjechië, Egypte, Estland, Georgië, Griekenland, Hongarije, IJsland, Ierland, Israël, Jordanië, Republiek Korea, Letland, Litouwen, Maleisië, Malta, Mexico, Monaco, Marokko, Nieuw-Zeeland, Panama, Paraguay, Peru, Polen, Roemenië, Russische Federatie, Servië en Montenegro, Slowaakse Republiek, Slovenië, Zuid-Afrika, Sri Lanka, Suriname, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Turkije, Oekraïne, Verenigde Staten van Amerika, Uruguay, Venezuela.