VERDRAG NOPENS ZEKERE VRAGEN BETREFFENDE WETSCONFLICTEN INZAKE NATIONALITEIT.
[Zie voor een opsomming van Staatshoofden de Engelse tekst.]
The President of the German Reich; the Federal President ol the Austrian Republic; His Majesty the King of the Belgians; His Majesty the King of Great Britain, Ireland and the British Dominions beyond the Seas, Emperor of India; the President of the Republic of Chile; the President of the National Government of the Republic of China; the President of the Republic of Colombia; the President of the Republic of Cuba; His Majesty the King of Denmark and Iceland; the President of the Polish Republic, for the Free City of Danzig; His Majesty the King of Egypt; His Majesty the King of Spain; the Government of the Estonian Republic; the President of the French Republic; the President of the Hellenic Republic; His Serene Highness the Regent of the Kingdom of Hungary; His Majesty the King of Denmark and Iceland, for Iceland; His Majesty the King of Italy; His Majesty the Emperor of Japan; the President of the Latvian Republic; Her Royal Highness the Grand-Duchess of Luxemburg; the President of the United States of Mexico; Her Majesty the Queen of the Netherlands; the President of the Republic of Peru; the President of the Polish Republic, the President of the Portuguese Republic; the President of the Republic of Salvador; His Majesty the King of Sweden; the Swiss Federal Council; the President of the Czechoslovak Republic; the President of the Republic of Uruguay; His Majesty the King of Yugoslavia,
Overwegende dat het van belang zou zijn, bij internationale overeenkomst de vragen betreffende wetsconflicten nopens de nationaliteit te regelen;
Overtuigd dat het in het algemeen belang van de internationale gemeenschap is, dat door alle leden van deze gemeenschap wordt erkend, dat ieder persoon een nationaliteit en wel slechts één nationaliteit behoort te bezitten;
Dientengevolge erkennende, dat het ideaal, waarnaar de menschheid op dit gebied moet streven, is de opheffing van alle gevallen van staatloosheid en van dubbele nationaliteit;
Van oordeel, dat onder de economische en maatschappelijke omstandigheden, die op het oogenblik in de verschillende landen aanwezig zijn, het niet mogelijk is, reeds thans over te gaan tot een eenvormige regeling van alle bovenbedoelde vraagstukken;
Desniettemin verlangend dit groote werk te beginnen met een eerste poging tot geleidelijke codificatie door het regelen van die vragen met betrekking tot de wetsconflicten nopens de nationaliteit, waaromtrent op dit oogenblik een internationale regeling mogelijk is,
Hebben besloten een Verdrag te sluiten en te dien einde als hun gevolmachtigden benoemd:
[Zie voor de lijst van gevolmachtigden de Engelse tekst.]
Die, na hun in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten te hebben overgelegd, omtrent de volgende bepalingen zijn overeengekomen:
HOOFDSTUK I. — Algemeene beginselen.
Artikel 1
Het behoort tot de bevoegdheid van iederen Staat in zijn wetgeving te bepalen, wie zijn onderdanen zijn. Deze wetgeving moet door de andere Staten worden erkend, voor zoover zij in overeenstemming is met de internationale verdragen, de internationale gewoonte en de algemeen erkende rechtsbeginselen ter zake van nationaliteit.
Artikel 2
Iedere vraag of een persoon de nationaliteit van een Staat bezit, moet worden beantwoord overeenkomstig de wetgeving van dezen Staat.
Artikel 3
Onder voorbehoud van de bepalingen van dit Verdrag zal een persoon, die twee of meer nationaliteiten bezit, door ieder van de Staten, waarvan hij de nationaliteit heeft, als zijn onderdaan kunnen worden beschouwd.
Artikel 4
Een Staat kan zijn diplomatieke bescherming niet uitoefenen ten gunste van één van zijn onderdanen tegenover een Staat, waarvan deze persoon eveneens de nationaliteit bezit.
Artikel 5
In een derden Staat zal een persoon, die twee of meer nationaliteiten bezit, moeten worden behandeld alsof hij er slechts één had. Onverminderd de rechtsregelen, die in den derden Staat ter zake van het personeel statuut worden toegepast, en onder voorbehoud van de geldende verdragen zal deze Staat op zijn grondgebied van de nationaliteiten, die een zoodanige persoon bezit, uitsluitend erkennen hetzij de nationaliteit van het land, waarin de persoon zijn gewone en voornaamste verblijfplaats heeft, hetzij de nationaliteit van het land, waartoe hij geacht mag worden in de nauwste betrekking te staan.
Artikel 6
Onder voorbehoud van het recht van een Staat ruimere bevoegdheden te geven tot het verwerpen van nationaliteit, zal ieder persoon, die twee nationaliteiten bezit, welke hij verworven heeft zonder dat hij zijnerzijds hiertoe den wil te kennen heeft gegeven, één van deze beide nationaliteiten kunnen verwerpen met machtiging van den Staat, wiens nationaliteit hij voornemens is te verwerpen.
Deze machtiging zal niet geweigerd worden aan den persoon, die zijn gewoon- en hoofdverblijf heeft in het buitenland, mits voldaan zal zijn aan de voorwaarden vereischt door de wet van den Staat, wiens nationaliteit hij wenscht te verwerpen.
HOOFDSTUK II. — Verlof tot uittreden uit het Staatsverband.
Artikel 7
Het verlof tot uittreden uit het Staatsverband, voorzoover dit in een wetgeving wordt voorzien, brengt alleen dan verlies van nationaliteit van den Staat, die het verlof heeft gegeven, mede, indien de houder van het verlof reeds een tweede nationaliteit bezit, of, indien dit niet het geval is, van het oogenblik af waarop hij een nieuwe nationaliteit verkrijgt.
Het verlof tot uittreden uit het Staatsverband vervalt, indien de houder niet een nieuwe nationaliteit verkrijgt binnen den termijn, welke vastgesteld is door den Staat, die het verlof heeft verleend. Deze bepaling is niet van toepassing in het geval van een persoon, die op het oogenblik waarop hij het verlof tot uittreden uit het Staatsverband ontvangt, reeds een andere nationaliteit bezit dan die van den Staat, die hem het verlof geeft.
De Staat, waarvan de nationaliteit wordt verkregen door een persoon, aan wien een verlof tot uittreden uit het Staatsverband is gegeven, zal het verkrijgen van deze nieuwe nationaliteit mededeelen aan den Staat, die het verlof heeft verleend.
HOOFDSTUK III. — De nationaliteit van de gehuwde vrouw.
Artikel 8
Indien de nationale wet van de vrouw haar hare nationaliteit doet verliezen ingevolge huwelijk met een vreemdeling, zal dit gevolg afhankelijk worden gesteld van het verkrijgen door haar van de nationaliteit van haar echtgenoot.
Artikel 9
Indien de nationale wet van de vrouw haar hare nationaliteit doet verliezen ingevolge verandering van nationaliteit van haar echtgenoot tijdens het huwelijk, zal dit gevolg afhankelijk worden gesteld van het verkrijgen door haar van de nieuwe nationaliteit van haar echtgenoot.
Artikel 10
De naturalisatie van den echtgenoot tijdens het huwelijk zal alleen met de toestemming van de echtgenoote verandering van nationaliteit van deze laatste medebrengen.
Artikel 11
De vrouw, die volgens de wet van haar land haar nationaliteit heeft verloren ingevolge haar huwelijk, verkrijgt na ontbinding van het huwelijk deze nationaliteit alleen terug, indien zij hiertoe het verzoek doet, en in overeenstemming met de wet van dit land. In geval zij haar nationaliteit terug verkrijgt, verliest zij de nationaliteit, die zij ingevolge haar huwelijk had verkregen.
HOOFDSTUK IV. — De nationaliteit der kinderen.
Artikel 12
De wettelijke bepalingen nopens het toekennen van de nationaliteit van een Staat ingevolge geboorte op het grondgebied van dien Staat zijn niet van rechtswege van toepassing op kinderen, wier ouders diplomatieke immuniteiten genieten in het land van geboorte.
De wet van iederen Staat moet toestaan, dat ingeval kinderen van beroepsconsuls of van ambtenaren van vreemde Staten, die door hun Regeeringen belast zijn met officieele zendingen, twee nationaliteiten bezitten ingevolge hun geboorte, zij door verwerping of op andere wijze ontslagen kunnen worden van de nationaliteit van het land van geboorte, echter op voorwaarde, dat zij de nationaliteit van hun ouders behouden.
Artikel 13
De naturalisatie van de ouders doet diegene van hun kinderen, die volgens de wet van den Staat, welke de naturalisatie verleent, minderjarig zijn, de nationaliteit van dien Staat verwerven. De wet van dien Staat kan de voorwaarden bepalen, waarvan in zoodanig geval het verwerven van de nationaliteit afhankelijk is. In de gevallen, waarin de wet van een Staat de gevolgen van de naturalisatie der ouders niet uitstrekt over hun minderjarige kinderen, behouden deze hun nationaliteit.
Artikel 14
Een kind, welks beide ouders onbekend zijn, bezit de nationaliteit van het land van geboorte. Indien de afstamming van het kind wordt vastgesteld, zal zijn nationaliteit worden bepaald volgens de regelen, die van toepassing zijn in de gevallen, waarin de afstamming bekend is.
Een vondeling wordt, totdat het bewijs van het tegendeel is geleverd, verondersteld te zijn geboren op het grondgebied van den Staat waar hij is gevonden.
Artikel 15
Indien de nationaliteit van een Staat niet van rechtswege wordt verkregen ten gevolge van de geboorte op het grondgebied van dien Staat, kan een kind, dat aldaar geboren is uit ouders zonder nationaliteit of wier nationaliteit onbekend is, de nationaliteit van dien Staat verwerven. De wet van dezen Staat zal de voorwaarden bepalen, waarvan in zoodanig geval het verkrijgen van zijn nationaliteit afhankelijk is.
Artikel 16
Indien de wet van een Staat erkent, dat een natuurlijk kind, dat de nationaliteit van dien Staat bezit, deze kan verliezen ten gevolge van een wijziging in zijn burgerlijken staat (wettiging, erkenning), zal dit verlies desniettemin afhankelijk zijn van het verkrijgen van de nationaliteit van een anderen Staat overeenkomstig de wet van dezen laatsten Staat betreffende de gevolgen van de wijziging in den burgerlijken staat ten aanzien van de nationaliteit.
HOOFDSTUK V. — Adoptie.
Artikel 17
Indien de wet van een Staat verlies van nationaliteit ten gevolge van adoptie erkent, zal dit verlies afhankelijk zijn van het verkrijgen door den geadopteerde van de nationaliteit van den persoon door wien hij wordt geadopteerd, overeenkomstig de wet van den Staat, waarvan deze laatste onderdaan is, betreffende de gevolgen van de adoptie ten aanzien van de nationaliteit.
HOOFDSTUK VI. — Algemeene en Slotbepalingen.
Artikel 18
De Hooge Verdragsluitende Partijen komen overeen, in haar onderlinge betrekkingen met ingang van den datum van inwerkingtreding van dit Verdrag de beginselen en regelen, die in bovenstaande artikelen zijn nedergelegd, toe te passen.
Het nederleggen van bovenbedoelde beginselen en regelen in het Verdrag beslist in geenen deele over de vraag of deze beginselen en regelen nu reeds al dan niet deel uitmaken van het internationale recht.
Bovendien is het wel verstaan, dat ten aanzien van ieder punt, dat niet valt onder de bovenstaande bepalingen, de beginselen en regelen van het internationale recht van kracht blijven.
Artikel 19
Niets in dit Verdrag zal inbreuk maken op de bepalingen der verdragen, overeenkomsten of regelingen, die van kracht zijn tusschen de Hooge Verdragsluitende Partijen nopens de nationaliteit of hiermede verbandhoudende vragen.
Artikel 20
Bij het onderteekenen of bekrachtigen van dit Verdrag of bij het toetreden hiertoe zal iedere Hooge Verdragsluitende Partij door middel van nadrukkelijke voorbehouden één of meer bepalingen van de artikelen 1 tot 17 en 21 kunnen uitsluiten.
De aldus uitgesloten bepalingen zullen niet aan de Verdragsluitende Partij, die zoodanig voorbehoud heeft gemaakt, kunnen worden tegengeworpen, en ook niet door deze Partij tegen een andere Verdragsluitende Partij kunnen worden ingeroepen.
Artikel 21
Indien tusschen de Hooge Verdragsluitende Partijen eenig geschil rijst nopens de uitlegging of toepassing van dit Verdrag en indien dit geschil niet op bevredigende wijze is opgelost kunnen worden langs diplomatieken weg, zal het worden geregeld overeenkomstig de bepalingen, die tusschen de partijen van kracht zijn met betrekking tot de beslechting van internationale geschillen.
In geval zoodanige bepalingen niet zouden bestaan tusschen de bij het geschil betrokken partijen, zullen zij het geschil onderwerpen aan een scheidsrechterlijke of rechterlijke procedure overeenkomstig de grondwettelijke voorschriften van ieder der partijen. Bij gebreke aan overeenstemming ten aanzien van de keuze van een ander gerecht zullen zij het geschil onderwerpen aan het Permanente Hof van Internationale Justitie, indien zij alle partij zijn bij het Protocol van 16 December 1920 nopens dit Hof, en indien zij niet alle partij bij dit Protocol zijn, aan een scheidsgerecht, dat samengesteld zal worden overeenkomstig het Haagsche Verdrag van 18 October 1907 voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen.
Artikel 22
Dit Verdrag zal kunnen worden onderteekend tot op 31 December 1930 namens ieder Lid van den Volkenbond of iederen Staat niet-Lid, die uitgenoodigd is tot de Eerste Codificatie-Conferentie of waaraan de Volkenbondsraad te dien einde een exemplaar van dit Verdrag zal hebben toegezonden.
Artikel 23
Dit Verdrag zal worden bekrachtigd en de bekrachtigingen zullen worden nedergelegd op het Secretariaat van den Volkenbond.
De Secretaris-Generaal zal van iedere nederlegging van een bekrachtiguig mededeeling doen aan de Leden van den Volkenbond en aan de Staten niet-Leden bedoeld in artikel 22, met vermelding van den datum der nederlegging.
Artikel 24
Van 1 Januari 1931 af zal ieder Lid van den Volkenbond en iedere Staat niet-Lid bedoeld in artikel 22, namens wien het Verdrag op dien datum nog niet is onderteekend, tot het Verdrag kunnen toetreden.
Deze toetreding zal geschieden door het nederleggen van een akte op het Secretariaat van den Volkenbond. De Secretaris-Generaal zal van iedere toetreding kennis geven aan alle Leden van den Volkenbond en aan alle Staten niet-Leden bedoeld in artikel 22, met vermelding van den datum, waarop de akte van toetreding is nedergelegd.
Artikel 25
- Een proces-verbaal zal door den Secretaris-Generaal van den Volkenbond worden opgesteld, zoodra bekrachtigingen of toetredingen zullen zijn nedergelegd namens tien Leden van den Volkenbond of Staten niet-Leden.
Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van dit proces-verbaal zal door den Secretaris-Generaal van den Volkenbond worden gezonden aan ieder Lid van den Volkenbond en aan iederen Staat niet-Lid bedoeld in artikel 22.
Artikel 26
Dit Verdrag zal in werking treden op den negentigsten dag na den datum van het in artikel 25 bedoelde proces-verbaal ten aanzien van de Leden van den Volkenbond of Staten niet-Leden, namens wie bekrachtigingen of toetredingen op den datum van dit proces-verbaal zullen zijn nedergelegd.
Ten aanzien van ieder van de Leden of Staten niet-Leden, namens wie bekrachtigingen of toetredingen later zullen worden nedergelegd, zal het Verdrag in werking treden op den negentigsten dag na den datum van het nederleggen van zijn bekrachtiging of van zijn toetreding.
Artikel 27
Van 1 Januari 1936 af zal ieder Lid van den Volkenbond en iedere Staat niet-Lid, ten aanzien van wien dit Verdrag op dat oogenblik van kracht zal zijn, tot den Secretaris-Generaal van den Volkenbond een verzoek kunnen richten tot herziening van eenige of van alle bepalingen van dit Verdrag. Indien een zoodanig verzoek, nadat het is medegedeeld aan de andere Leden of Staten niet-Leden, ten aanzien van wie het Verdrag op dat oogenblik van kracht is, binnen den tijd van één jaar wordt ondersteund door minstens negen van deze Staten, zal de Raad van den Volkenbond beslissen, na overleg gepleegd te hebben met de Leden en de Staten niet-Leden bedoeld in artikel 22, of er aanleiding bestaat, een bijzondere conferentie te dien einde bijeen te roepen, of om deze herziening op de agenda te plaatsen van een volgende conferentie voor de codificatie van het internationale recht.
De Hooge Verdragsluitende Partijen komen overeen, dat in geval van herziening van dit Verdrag het nieuwe Verdrag zal kunnen bepalen, dat de inwerkingtreding hiervan zal kunnen medebrengen, dat ten aanzien van alle Partijen bij dit Verdrag alle of eenige bepalingen er van vervallen.
Artikel 28
Dit Verdrag kan worden opgezegd.
Deze opzegging zal schriftelijk aan den Secretaris-Generaal van den Volkenbond worden medegedeeld, die hiervan kennis zal geven aan alle Leden van den Volkenbond en aan de Staten niet-Leden bedoeld in artikel 22.
Deze opzegging zal alleen gevolg hebben ten aanzien van het Lid of van den Staat niet-Lid, die het Verdrag zal hebben opgezegd, en wel één jaar na den datum, waarop deze opzegging door den Secretaris-Generaal zal zijn ontvangen.
Artikel 29
-
1Iedere Hooge Verdragsluitende Partij kan op het oogenblik van onderteekening, bekrachtiging of toetreding verklaren, dat zij door de aanvaarding van dit Verdag geen verplichting op zich neemt ten aanzien van alle of eenige van haar koloniën, protectoraten, overzeesche gebiedsdeelen, of gebiedsdeelen, die onder haar suzereiniteit of mandaat zijn geplaatst, of ook voor zoover betreft bepaalde deelen van de bevolkingen van zoodanige gebiedsdeelen; in dat geval zal dit Verdrag niet toepasselijk zijn op de gebiedsdeelen of deelen van de bevolkingen, die in een zoodanige verklaring zijn genoemd.
-
2Iedere Hooge Verdragsluitende Partij kan later ten allen tijde ter kennis van den Secretaris-Generaal van den Volkenbond brengen, dat zij wenscht, dat dit Verdrag toepasselijk zal zijn op alle of eenige gebiedsdeelen of deelen van de bevolkingen, die in de verklaring, bedoeld in het vorige lid, zijn genoemd. In dat geval zal het Verdrag toepasselijk zijn op de gebiedsdeelen of deelen van de bevolkingen, die in deze mededeeling worden genoemd, zes maanden na de ontvangst van deze mededeeling door den Secretaris-Generaal van den Volkenbond.
-
3Iedere Hooge Verdragsluitende Partij kan ten allen tijde verklaren, dat zij de toepassing van dit Verdrag op alle of eenige van haar koloniën, protectoraten, overzeesche gebiedsdeelen of gebiedsdeelen, die onder haar suzereiniteit of mandaat zijn geplaatst, of ook voor zoover betreft bepaalde deelen van de bevolkingen van zoodanige gebiedsdeelen wenscht te beëindigen; in dat geval zal het Verdrag ophouden toepasselijk te zijn op de gebiedsdeelen of deelen van de bevolkingen, die in een zoodanige verklaring zijn genoemd, één jaar na de ontvangst van deze verklaring door den Secretaris-Generaal van den Volkenbond.
-
4Iedere Hooge Verdragsluitende Partij kan overeenkomstig artikel 20 van dit Verdrag voorbehouden maken voor zoover betreft alle of eenige van haar koloniën, protectoraten of overzeesche gebiedsdeelen of gebiedsdeelen, die onder haar suzereiniteit of mandaat zijn geplaatst, of ook voor zoover betreft bepaalde deelen van de bevolkingen van zoodanige gebiedsdeelen, op het oogenblik van onderteekening, bekrachtiging of toetreding, of bij het doen van de mededeeling, bedoeld in lid 2 van dit artikel.
-
5De Secretaris-Generaal van den Volkenbond zal aan alle Leden van den Volkenbond en aan de Staten niet-Leden, bedoeld in artikel 22, de verklaringen en mededeelingen, die krachtens dit artikel ontvangen worden, mededeelen.
Artikel 30
Dit Verdrag zal worden geregistreerd door den Secretaris-Generaal van den Volkenbond, zoodra het in werking zal zijn getreden.
Artikel 31
De Fransche en Engelsche teksten van dit Verdrag zijn beide authentiek.
Ten blijke waarvan de bovengenoemde Gevolmachtigden dit Verdrag hebben onderteekend.
Gedaan te ‘s-Gravenhage, den twaalfden April negentienhonderddertig, in één enkel exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van het Secretariaat van den Volkenbond. Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift hiervan zal door den Secretaris-Generaal worden toegezonden aan alle Leden van den Volkenbond en aan alle Staten niet-Leden, die uitgenoodigd zijn tot de Eerste Conferentie voor de Codificatie van het internationale recht.
Geef een reactie