Albanië, Duitschland, Oostenrijk, België, het Britsche Rijk, Canada, het Gemeenebest Australië, de Zuid-Afrikaansche Unie, het Dominion Nieuw-Zeeland en Indië, Bulgarije, China, Columbia, Cuba, Denemarken, Spanje, Estland, Ethiopië, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Letland, Liberia, Lithauen, Noorwegen, Panama, Nederland, Perzië, Polen, Portugal, Roemenië, het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen, Zweden, Tsjechoslowakije en Uruguay,

Overwegende, dat de Staten, die de algemeene Akte van de Conferentie van Brussel van 1889-1890 geteekend hebben, verklaard hebben gelijkelijk bezield te zijn door het vaste voornemen een einde te maken aan den slavenhandel in Afrika;

Overwegende, dat de Staten, die het verdrag van St. Germain-en-Laye van 1919 hebben geteekend, welk verdrag tot doel had de herziening van de algemeene Akte van Berlijn van 1885 en van de algemeene Akte en van de Verklaring van Brussel van 1890, hun voornemen te kennen hebben gegeven de algeheele onderdrukking van de slavernij in al haar vormen, evenals van den slavenhandel te land en ter zee te verzekeren;

In overweging nemende het rapport van de Tijdelijke Commissie inzake de slavernij, benoemd door den Raad van den Volkenbond op 12 Juni 1924;

Wenschende het ingevolge de Akte van Brussel volbrachte werk aan te vullen en tot ontwikkeling te brengen en een middel te vinden om in de geheele wereld practisch effect te verleenen aan de bedoelingen, welke met betrekking tot den slavenhandel en de slavernij tot uitdrukking zijn gebracht door de Staten, die het verdrag van St. Germain-en-Laye hebben geteekend en erkennende, dat het noodig is te dien einde meer uitgewerkte regelingen te sluiten dan die, welke in dat verdrag voorkomen;

Van oordeel bovendien, dat het noodig is te voorkomen, dat gedwongen arbeid leidt tot toestanden overeenkomende met slavernij;

Hebben besloten een verdrag te sluiten en hebben te dien einde als hun gevolmachtigden aangewezen:

[Zie de Engelse tekst voor de namen der gevolmachtigden.]

Die na hunne volmachten te hebben overgelegd, omtrent de volgende bepalingen zijn overeengekomen:

Artikel 1

Ten aanzien van dit verdrag wordt overeengekomen dat:

  • 1º.Slavernij is de staat of toestand van een persoon over wien eigendomsrechten, hetzij in vollen omvang, hetzij in beperkte mate, worden uitgeoefend.

  • 2º.Slavenhandel omvat iedere handeling van vermeestering, verwerving of overdracht van een persoon, teneinde dezen in slavernij te brengen; iedere handeling van verwerving van een slaaf, teneinde dezen te verkoopen of te ruilen; iedere handeling van overdracht bij wijze van verkoop of ruil van een slaaf verkregen teneinde te worden verkocht of geruild, en in het algemeen iedere daad van handel of van vervoer van slaven.

Artikel 2

De Hooge Verdragsluitende Partijen verbinden zich voor zoover zij nog niet de noodige maatregelen hebben genomen en ieder voor zoover betreft de gebieden geplaatst onder haar souvereiniteit, rechtspraak, bescherming, suzereiniteit of voogdij:

  • a)den handel in slaven te voorkomen en tegen te gaan;

  • b)de volledige onderdrukking van slavernij in al haar vormen geleidelijk en zoo spoedig mogelijk tot stand te brengen.

Artikel 3

De Hooge Verdragsluitende Partijen verbinden zich alle geschikte maatregelen te nemen, teneinde te voorkomen en tegen te gaan de inscheping, ontscheping en het vervoer van slaven in haar territoriale wateren, evenals in het algemeen op alle schepen, die hare onderscheidene vlaggen voeren.

De Hooge Verdragsluitende Partijen verbinden zich zoo spoedig mogelijk te onderhandelen over een algemeen verdrag nopens den slavenhandel, dat haar gelijksoortige rechten zal geven en gelijksoortige verplichtingen zal opleggen als die welke neergelegd zijn in het verdrag van 17 Juni 1925 nopens den internationalen handel in wapenen (artikelen 12, 20, 21, 22, 23, 24 en paragraaf 3, 4, 5 van Afdeeling II van Aanhangsel II), onder voorbehoud van de noodige aanpassingen met dien verstande, dat dit algemeene verdrag niet de schepen (zelfs van kleine tonnenmaat) van een der Hooge Verdragsluitende Partijen in een andere positie zal plaatsen dan die van de andere Hooge Verdragsluitende Partijen.

Het is eveneens wel verstaan, dat zoowel vóór als nà de inwerkingtreding van genoemd algemeen verdrag de Hooge Verdragsluitende Partijen volledige vrijheid behouden onder elkander, zonder echter af te wijken van de beginselen, die in het vorige lid zijn neergelegd, zoodanige bijzondere regelingen te treffen als haar op grond van haar bijzondere ligging wenschelijk mocht voorkomen, teneinde zoo spoedig mogelijk te geraken tot het volledig verdwijnen van den slavenhandel.

Artikel 4

De Hooge Verdragsluitende Partijen zullen elkander wederkeerig bijstand verleenen, teneinde de onderdrukking van de slavernij en den slavenhandel te verzekeren.

Artikel 5

De Hooge Verdragsluitende Partijen erkennen, dat het gebruik maken van gedwongen of verplichten arbeid ernstige gevolgen kan hebben, en verbinden zich ieder voor zoover betreft de gebieden geplaatst onder haar souvereiniteit, rechtspraak, bescherming, suzereiniteit of voogdij, alle geschikte maatregelen te nemen om te voorkomen, dat de gedwongen of verplichte arbeid leidt tot toestanden overeenkomende met slavernij.

Het is wel verstaan:

  • 1º.Dat onder voorbehoud van de overgangsbepalingen, vermeld sub 2 hieronder, de gedwongen of verplichte arbeid slechts geëischt zal mogen worden voor publieke doeleinden;

  • 2º.Dat in gebieden, waar de gedwongen of verplichte arbeid voor andere dan publieke doeleinden nog bestaat, de Hooge Verdragsluitende Partijen er naar zullen streven hieraan geleidelijk en zoo spoedig mogelijk een einde te maken en dat, zoo lang deze gedwongen of verplichte arbeid nog bestaat, daarvan slechts zal worden gebruik gemaakt bij wijze van uitzondering tegen een billijke vergoeding en op voorwaarde, dat deze arbeid niet een verandering van de gewone verblijfplaats zal mogen medebrengen;

  • 3º.En dat in alle gevallen de centrale bevoegde autoriteiten van het betrokken gebied de verantwoordelijkheid zullen dragen voor het gebruik maken van gedwongen of verplichten arbeid.

Artikel 6

De Hooge Verdragsluitende Partijen, welker wetgeving op dit oogenblik niet voldoende bepalingen mocht bevatten om overtredingen te straffen van wetten en regelingen uitgevaardigd teneinde de doeleinden van dit verdrag te verwezenlijken, verbinden zich de noodige maatregelen te nemen, opdat op zoodanige overtredingen strenge straffen zullen worden gesteld.

Artikel 7

De Hooge Verdragsluitende Partijen verbinden zich elkander en de Secretaris-Generaal van de Venenigde Naties mededeeling te doen van de wetten en regelingen, die zij zullen uitvaardigen met het oog op de toepassing van de bepalingen van dit verdrag.

Artikel 8

De Hooge Verdragsluitende Partijen komen overeen, dat alle geschillen, die tusschen haar mochten rijzen inzake de uitlegging of de toepassing van dit verdrag, indien zij niet door rechtstreeksche onderhandelingen opgelost kunnen worden, ter beslissing zullen worden verwezen naar het Internationale Gerechtshof. Indien de Staten, waartusschen het geschil is gerezen, beide of één van beide, niet partij zouden zijn bij het Statuut van het Internationale Gerechtshof, zal het geschil naar de keuze van Partijen en overeenkomstig de constitutioneele regelen van ieder dezer Staten worden onderworpen, hetzij aan het Internationale Gerechtshof, hetzij aan een scheidsgerecht, samengesteld overeenkomstig het verdrag van 18 October 1907 nopens de vreedzame regeling van internationale geschillen, hetzij aan eenig ander scheidsgerecht.

Artikel 9

Ieder van de Hooge Verdragsluitende Partijen kan verklaren, hetzij op het oogenblik van onderteekening, hetzij op het oogenblik van bekrachtiging of van toetreding, dat voor zoover betreft de toepassing van alle of sommige bepalingen van dit verdrag, haar aanvaarding van het verdrag niet bindend is voor alle of eenige van de gebieden geplaatst onder haar souvereiniteit, rechtspraak, bescherming, suzereiniteit of voogdij en zij kan later afzonderlijk toetreden voor elk dezer gebieden tot alle of eenige der bepalingen, waarbij zoodanig gebied nog geen partij is.

Artikel 10

Ingeval een van de Hooge Verdragsluitende Partijen dit verdrag zou willen opzeggen, moet de opzegging schriftelijk gericht worden tot den Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die onmiddellijk een eensluidend gewaarmerkt afschrift van de opzegging ter kennis zal brengen van alle Hooge Verdragsluitende Partijen met vermelding van den datum, waarop deze is ontvangen.

De opzegging zal slechts gevolg hebben ten opzichte van den Staat, die het verdrag opzegt en één jaar nadat de kennisgeving den Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties zal hebben bereikt.

De opzegging zal eveneens afzonderlijk kunnen geschieden voor elk gebied geplaatst onder de souvereiniteit, rechtspraak, bescherming, suzereiniteit of voogdij van dien Staat.

Artikel 11

Dit verdrag, dat de dagteekening van heden zal dragen en waarvan de Fransche en Engelsche tekst beide als authentiek zullen gelden, zal tot op 1 April 1927 geteekend kunnen worden door Staten, die Lid zijn van den Volkenbond.

Dit Verdrag staat ter ondertekening open voor alle Staten, met inbegrip van Staten welke geen lid zijn van de Verenigde Naties, aan wie de Secretaris-Generaal een gewaarmerkt afschrift van het Verdrag heeft doen toekomen.

Aanvaarding vindt plaats door de nederlegging van een officiële akte bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die daarvan mededeling doet aan alle Staten welke partij zijn bij het Verdrag, en aan alle andere in dit artikel bedoelde Staten, terwijl hij hen tevens in kennis stelt van de datum waarop iedere akte van toetreding ter nederlegging werd ontvangen.

Artikel 12

Dit verdrag zal worden bekrachtigd en de bekrachtigingsoorkonden zullen worden nedergelegd in het Bureau van den Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die den Hoogen Verdragsluitenden Partijen zal kennisgeven van zoodanige nederlegging.

Het verdrag zal van kracht worden voor iederen Staat op den datum van de nederlegging van zijn bekrachtiging of van zijn toetreding.

Ten blijke waarvan de Gevolmachtigden dit verdrag van hun handteekening hebben voorzien.

GEDAAN te Genève, den vijf-en-twintigsten September negentienhonderd zes en twintig, in één enkel exemplaar, dat bewaard zal blijven in het archief van het Secretariaat van den Volkenbond en waarvan een eensluidend gewaarmerkt afschrift zal worden toegezonden aan alle Staten die het Verdrag hebben geteekend.

bron