§ 14.: Interpretatie door de jurisconsulenten.
Al deze nieuwe invloeden op het Romeins recht kwamen weliswaar het duidelijkst tot uiting in de edicten van de magistraten, maar werden ook opgenomen in de professionele jurisprudentie, die ons het andere aspect geeft van de wetenschap van de interpretatie. Het kan het belangrijkste aspect zijn geweest, want het onderwijs van de scholen en de adviezen van de juristen hebben ongetwijfeld in grote mate de activiteit van de magistraten gestimuleerd en geleid. Ons wordt verteld dat de invloed van geschoolde juristen gedurende zeer lange tijd vertegenwoordigd werd door het College van Pontifices. Zelfs na de publicatie van de Twaalf Tafelen en de openbaring van de Formulieren van Actie (448, 304 v. Chr.), en gedurende de periode waarin het wereldlijk recht steeds meer werd gescheiden van het godsdienstig recht, werd de kennis van de jurisprudentie, voornamelijk op grond van het bekende feit dat eenmaal verbonden beroepen niet gemakkelijk te scheiden zijn, voornamelijk tentoongesteld in de persoon van de Pontifex Maximus; Editie: lopend; Bladzijde: [xxxviii] en de mannen die dit ambt bekleedden, leverden nog eeuwenlang de toonaangevende namen in de Romeinse jurisprudentie. Aanvankelijk werd de wetenschap met geheimzinnigheid overgeleverd; de raadgevingen waren sporadisch en werden alleen op speciaal verzoek ingewonnen. Maar tenslotte werd de rechtsgeleerdheid van de Pausen opener en systematischer. De eerste van hen die de wetenschap in het openbaar onderwees zou Tiberius Coruncanius1 (circa 280 v. Chr.) zijn geweest, die tevens de eerste plebejische Pontifex Maximus was. Tenslotte werd het stadium van de geschreven commentaren bereikt. Deze commentaren werden gestimuleerd door de toenemende moeilijkheid om de taal en de betekenis van de Twaalf Tafelen te interpreteren. De vroegste ons bekende commentator op dit wetboek was Sextus Aelius Paetus, consul in 198 en censor in 193 v. Chr. Hij hield zich bezig met de interpretatie van de juridische moeilijkheden in verband met de Twaalf Tafelen en publiceerde een werk genaamd Tripertita, dat in drie delen de tekst van de Twaalf Tafelen gaf, een uitleg van elke verordening, en de vorm van actie die van toepassing was op de gevallen die deze verordeningen aan de orde stelden2. Zijn latere tijdgenoot, Acilius, schijnt ook een juridisch commentator te zijn geweest3. Een verklaring van de verouderde taal van de Tafelen werd, voor zover wij weten, voor het eerst geprobeerd door de grote filoloog Lucius Aelius Stilo Praeconinus, die omstreeks 154 v. Chr.4 werd geboren. Een van de resultaten van het werk van deze commentatoren was dat de tekst van de Tafelen, zoals die in hun edities verscheen, de erkende, en in feite de enige, tekst werd voor alle latere tijden; want het lijkt heel duidelijk dat de latere commentatoren, zoals bijvoorbeeld Gaius, geen kennis hadden van een antieke kopie van de Tafelen, gegraveerd op metaal en opgehangen op een of andere openbare plaats5. Maar er was nog een andere reden waarom de kennis van de Tafelen, in hun oorspronkelijke vorm, zelfs in de periode van de latere Republiek decadent aan het worden was. Het edict van de Praetor, als een levende bron van recht, verdrong het oude wetboek. Het juridische onderzoek hield zich bezig met de huidige problemen en hield zich niet meer bezig met de antieke wetboeken. Maar de uitbreiding kwam met het edict, en met de creatieve jurisprudentie die een product was van de nieuwe Griekse cultuur en de uitbreiding van het Romeinse Rijk. De grondleggers van deze wetenschappelijke jurisprudentie, wier werk zou worden voortgezet door de juristen van het Principaat, waren Marcus Junius Brutus, Marcus 6 Manilius en Publius Mucius Scaevola, die allen Edition: current; Page: [Zij werden gevolgd door een lange rij van vooraanstaande opvolgers tot het einde van de Republiek1. De studie van het recht werd professioneel, maar zij was niet beperkt tot een groep mannen die van de rechtspraak hun enige levenswerk maakten2. De kennis en uiteenzetting van het recht was een onderdeel van de loopbaan van enkele van de grootste staatslieden van die tijd. Soms werd de vruchtbare ervaring van een leven in een actieve forensische en politieke carrière aan bewonderende studenten gegeven tijdens de rust die de laatste jaren van het leven van de staatsman kenmerkte3. De beloningen van het beroep waren zuiver honorair; de enige betaling was aanzien, dankbaarheid of politieke steun; en het praktische nut van de juristen werd evenzeer op prijs gesteld als hun theoretische kennis. Zij pleitten of gaven raad aan pleiters; zij gaven een wetenschappelijke precisie aan de formules van juridische zaken; en zij gaven antwoorden (responsa) op de vragen van procespartijen, magistraten of rechters over juridische punten die zich voor of tijdens de behandeling van een zaak voordeden4. Door deze antwoorden, die soms in besloten kring, soms op het Forum werden gegeven5 , werden de jurisdicten grote mondelinge en literaire leraren.

De antwoorden werden soms schriftelijk gegeven6 ; maar ook wanneer zij mondeling werden gegeven, werden zij dikwijls in boeken verzameld; en het publiek dat ze ontving was geenszins beperkt tot hen die in de eerste plaats in de antwoorden geïnteresseerd waren. De jongeren werden tot de raadplegingen toegelaten7, en de raadpleging werd dikwijls met een disputatie afgesloten8. Deze praktijk leidde uiteindelijk tot systematisch onderwijs; discipelen hechtten zich aan een bepaalde rechtsgeleerde, die sommigen een vooropleiding gaf en anderen in een meer gevorderde studie leidde9. In geen enkel opzicht werd dit onderwijssysteem door de staat geregeld. Geen leraar was authentieker dan een ander. Controverse groeide en bloeide1. Het enige bewijs van de geldigheid van een mening was de aanvaarding ervan door een rechtbank. Maar zelfs dit was slechts een mager bewijs, want verschillende Praetors of Rechters konden onder de macht van verschillende juristen staan. Er was een enkel hooggerechtshof en een enkele controlerende autoriteit nodig (die beide in het Prinsdom te vinden waren) om de stroom van juridische meningen in smallere en zekerdere kanalen te leiden.

Te midden van deze stroom van interpretaties zien we één poging om tenminste een deel van het Romeinse recht vast te leggen. Ofilius, een Romeinse ridder uit de tijd van Cicero en Caesar, was de eerste die het edict van de Praetor tot een soort systeem reduceerde2. Het is waarschijnlijk dat deze jurist op een gegeven moment een nog groter herzieningswerk voor ogen stond; want er wordt ons verteld dat Caesar, te midden van zijn ambitieuze plannen voor de regeneratie van de Romeinse wereld, het idee opvatte om een samenvatting van het Romeinse recht te maken3. Als hij nog had geleefd om dit plan uit te voeren, zou Ofilius waarschijnlijk met het werk zijn belast.

 

bron

§ 14.: Interpretation by the jurisconsults.

All these new influences on Roman law, although they found their most marked expression in the edicts of the magistrates, were also absorbed by that Professional Jurisprudence which gives us the other aspect of the science of Interpretation. It may have been the more important aspect; for the teaching of the schools, and the advice of jurisconsults, no doubt did much to stimulate and guide the activity of the magistrates. We are told that the influence of skilled lawyers was for a very long time represented by the College of Pontifices. Even after the publication of the Twelve Tables and the revelation of the forms of Action (448, 304 b. c.), and during the period when secular was becoming more and more divorced from religious law, the knowledge of jurisprudence was, in virtue chiefly of the familiar fact that professions once associated are not easily separated, exhibited mainly in the person of the Pontifex Maximus;  and the men who held this office still furnished for centuries the leading names to Roman jurisprudence. At first the science was imparted with an air of mystery; the advice was occasional and elicited only by special request. But finally the profession of law on the part of the Pontiffs became more open and more systematic. The first of these who taught the science publicly is said to have been Tiberius Coruncanius1 (circa 280 b. c.), who was also the first plebeian Pontifex Maximus. Lastly, the stage of written commentaries was reached. These commentaries were stimulated by the increasing difficulty of interpreting the language and meaning of the Twelve Tables. The earliest commentator on this code who is known to us, was Sextus Aelius Paetus, consul in 198 and censor in 193 b. c. He busied himself with the interpretation of the legal difficulties connected with the Tables, and published a work called Tripertita, which gave in three divisions the text of the Tables, an explanation of each ordinance, and the form of action applicable to the cases which these ordinances raised2. His later contemporary, Acilius, seems also to have been a legal commentator3. An explanation of the obsolete language of the Tables was, so far as we know, first attempted by the great philologist Lucius Aelius Stilo Praeconinus, who was born about 154 b. c.4 One of the results of the work of these commentators was that the text of the Tables, as it appeared in their editions, became the recognized, and in fact the only, text for all subsequent ages; for it seems quite clear that the later commentators, as for instance Gaius, had no knowledge of any antique copy of the Tables, engraved on metal and posted up in some public place5. But there was another reason why a knowledge of the Tables, in their original form, was becoming decadent even during the period of the later Republic. The Praetor’s Edict, as a living source of law, was superseding the ancient Code. Juristic investigation was grappling with present problems and did not care to concern itself with the antique The Tables had been explained; now they were to be expanded. But the expansion came with the edict, and with the creative jurisprudence which was a product of the new Greek culture and the extension of the Roman Empire. The founders of this scientific jurisprudence, whose labours were to be perpetuated by the lawyers of the Principate, were Marcus Junius Brutus, Marcus6 Manilius and Publius Mucius Scaevola, all of whom  flourished about the middle of the second century b. c. They were followed by a long line of distinguished successors to the close of the Republic1. The study of law was becoming professional, but it was not confined to a body of men who made jurisprudence the sole business of their lives2. The knowledge and exposition of law was an incident in the career of some of the greatest statesmen of the day. It may have been their ruling, but it was by no means their sole interest; and sometimes the fruitful experience of a lifetime spent in an active forensic and political career was given to admiring students during the repose which marked the closing years of the statesman’s life3. The rewards of the profession were purely honorary; the only payment was repute, gratitude, or political support; and the practical utility of the jurists was as much valued as their theoretical knowledge. They pleaded or gave advice to pleaders; they gave a scientific precision to the formulae of legal business; and they returned replies (responsa) to the questions of litigants, magistrates, or judices on legal points which arose whether before or in the course of the hearing of a case4. It was through these replies, which were given sometimes in private, sometimes in the Forum5, that the jurisconsults became great oral and literary teachers. The replies were sometimes given in writing6; but, even when verbal, were often collected into books; and the audience which received them was by no means confined to those who were primarily interested in the answers. The young were admitted to the consultations7, and the consultation often closed with a disputation8. This practice led eventually to systematic teaching; disciples attached themselves to a particular exponent of law, who gave some a preliminary training and directed others in a course of study that was more advanced9. In no respect was this system of education regulated by the State. No teacher was more authentic than another. Controversy grew and flourished1. The only proof of the validity of an opinion was its acceptance by a court. But even this was but a slender proof; for different Praetors or Judices might be under the sway of different jurists. It required a single superior court and a single controlling authority (both of which were found in the Principate) to guide the stream of legal opinion into narrower and more certain channels.

Amidst this stream of interpretation we discern one attempt to give a fixity to at least a part of Roman law. Ofilius, a Roman knight of the period of Cicero and Caesar, was the first to reduce the Praetor’s Edict to some kind of system2. It is probable that a still greater work of revision was at one time projected for this jurist; for we are told that Caesar, amidst his ambitious schemes for the regeneration of the Roman world, conceived the idea of making a digest of the Roman law3. Had he lived to carry out this scheme, it is probable that Ofilius would have been entrusted with the work.