Verdrag betreffende de wetten en gebruiken van oorlogsvoering te land [Haags Verdrag inzake oorlogsvoering te land], 18 oktober 1907

Op 18 oktober 1907 ondertekenden 44 landen – waaronder België, Nederland en Duitsland – het ‘Verdrag nopens de wetten en gebruiken van den oorlog te land’, ook bekend als het ‘Landoorlogreglement’ of nog de ‘Conventie van Den Haag’. Het is een herziene versie van een verdrag uit 1899.

Het verdrag legt diverse rechten en plichten van oorlogvoerende partijen vast. Het belangrijkst zijn artikelen 42 tot en met 56, over het bestuur van een vijandige bezetter. Het verdrag geeft de bezetter een vrij grote macht.

De bezetter kan ordonnanties of decreten uitvaardigen in het bezette gebied met kracht van wet die de bestaande nationale wetgeving ondergeschikt kunnen maken. Ook moet de bezetter de openbare orde en het publieke leven garanderen (‘behoudens bepaalde verhindering, met eerbiediging van de in het land geldende wetten’, artikel 43). Het verdrag legt de bezetter ook beperkingen op. De bezetter mag niet plunderen of niet willekeurig mensen en materiaal opeisen, mag geen burgers trouw doen zweren aan vijandelijke mogendheden en mag geen inbreuk plegen op het recht op eigendom en de godsdienstige overtuiging.

De tekst van de conventie wordt integraal opgenomen in het Belgische Burgerlijke Mobilisatieboekje. Zolang de bezetter de Conventie van Den Haag respecteert, zijn Belgische ambtenaren in principe verplicht bevelen van de bezetter uit te voeren.  Bron

Conventies met betrekking tot de wetten en gebruiken van landoorlogvoering. 18 oktober 1907.

Zijne Majesteit de Duitse keizer, koning van Pruisen, de president van de Verenigde Staten van Amerika, de president van de Argentijnse Republiek, Zijne Majesteit de keizer van Oostenrijk, koning van Bohemen enz. en de apostolische koning van Hongarije, Zijne Majesteit de koning van de Belgen, de President van de Republiek Bolivia, de President van de Republiek der Verenigde Staten van Brazilië, Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Bulgarije, de President van de Republiek Chili, de President van de Republiek Colombia, de interim-gouverneur van de Republiek Cuba, Zijne Majesteit de Koning van Denemarken, de President van de Dominicaanse Republiek, de President van de Republiek Ecuador, de President van de Franse Republiek, Zijne Majesteit de Koning van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland en de Britten Overzeese landen,Keizer van India, Zijne Majesteit de Koning der Hellenen, President van de Republiek Guatemala, President van de Republiek Haïti, Zijne Majesteit de Koning van Italië, Zijne Majesteit de Keizer van Japan, Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg, Hertog van Nassau, de President van de Verenigde Staten van Mexico, Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Montenegro, Zijne Majesteit de Koning van Noorwegen, de President van de Republiek Panama, de President van de Republiek Paraguay, Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden , de President van de Republiek Peru, Zijne Keizerlijke Majesteit de Sjah van Perzië, Zijne Majesteit de Koning van Portugal en Algarve, enz., Zijne Majesteit de Koning van Roemenië, Zijne Majesteit de Keizer van heel Rusland, de President van de Republiek Salvador, Zijne Majesteit de Koning van Servië,Zijne Majesteit de Koning van Siam, Zijne Majesteit de Koning van Zweden, de Zwitserse Federale Raad, Zijne Majesteit de Keizer van de Ottomanen, de President van de Oosterse Vrijstaat Uruguay, de President van de Verenigde Staten van Venezuela,

Aangezien het bij alle pogingen om middelen te zoeken om vrede te bewerkstelligen en gewapende conflicten tussen volkeren te voorkomen, ook van belang is rekening te houden met het geval waarin een oproep tot de wapens wordt veroorzaakt door gebeurtenissen die haar zorg niet kon afwenden, geïnspireerd door de wens, zelfs in dit extreme geval, om de belangen van de mensheid en de steeds toenemende eisen van de beschaving te dienen, In de overtuiging dat het voor dit doel belangrijk is om de algemene wetten en gebruiken van oorlog te onderzoeken, ofwel om ze te definiëren of om er bepaalde grenzen aan te stellen, zodat ze zoveel mogelijk hun scherpte kunnen verliezen hebben het nodig gevonden het werk van de Eerste Vredesconferentie af te ronden en in bepaalde opzichten te verduidelijken, die, na de Conferentie van Brussel van 1874, uitgaande van ideeën die waren geïnspireerd door een wijze en genereuze zorg, voorzieningen heeft getroffen voor het vaststellen en reguleren van de gebruiken van het land oorlogsvoering aanvaard.

Naar de mening van de hoge verdragsluitende partijen zijn deze bepalingen, waarvan de opstelling is ingegeven door de wens om het lijden van de oorlog te verlichten, voor zover de militaire belangen dit toelaten, bedoeld als een algemene leidraad voor de oorlogvoerende partijen bij hun gedrag in relaties met elkaar en met de bevolking.

Het is echter nog niet gelukt om afspraken te maken over bepalingen die alle gevallen dekken die zich in de praktijk voordoen.

Anderzijds kan het niet de bedoeling van de hooggeplaatste partijen bij het sluiten van het contract zijn geweest dat de onvoorziene gevallen bij gebreke van een schriftelijke overeenkomst aan het arbitraire oordeel van de militaire commandanten zouden worden overgelaten.

Totdat een vollediger oorlogswetboek kan worden opgesteld, achten de hoge verdragsluitende partijen het geschikt vast te stellen dat in gevallen die niet zijn opgenomen in de bepalingen van de door hen aangenomen orde, de bevolking en de oorlogvoerende partijen onder de bescherming en heerschappij staan. van het internationaal recht blijven bestaan ​​zoals ze voortvloeien uit gevestigde gebruiken onder beschaafde volkeren, uit de wetten van de mensheid en uit de eisen van het publieke geweten.

Zij verklaren dat de artikelen 1 en 2 van de vastgestelde beschikking als volgt moeten worden begrepen. De hoge verdragsluitende partijen, die hierover een nieuwe overeenkomst willen sluiten, hebben tot hun gevolmachtigden benoemd: (hierna komen alle volmachten   die, na hun volmachten te hebben neergelegd en deze in goede en behoorlijke vorm te hebben bevonden, de volgende bepalingen zijn overeengekomen:

Artikel 1.

De verdragsluitende mogendheden zullen hun landlegers gedragsregels geven in overeenstemming met de aan dit Verdrag gehechte Orde van de wetten en gebruiken van de oorlogvoering te land.

Artikel 2.

De bepalingen van de Regels bedoeld in artikel 1 en van dit Verdrag zijn alleen van toepassing tussen de verdragsluitende mogendheden en alleen wanneer de oorlogvoerende partijen alle verdragsluitende partijen zijn.

Artikel 3.

De partij bij de oorlog die de bepalingen van het gespecificeerde bevel overtreedt, is in voorkomend geval verplicht tot schadevergoeding. Het is verantwoordelijk voor alle handelingen gepleegd door personen die tot zijn strijdkrachten behoren.

Artikel 4.

Wanneer dit Verdrag is bekrachtigd, vervangt het in de betrekkingen tussen de verdragsluitende mogendheden het Verdrag van 29 juli 1899 betreffende de wetten en gebruiken van oorlog te land.

Het Verdrag van 1899 blijft van kracht voor de betrekkingen tussen de Mogendheden die het hebben ondertekend, maar die dit Verdrag niet gelijkelijk zouden moeten bekrachtigen.

Artikel 5.

Deze overeenkomst moet zo snel mogelijk worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging zullen te ‘s-Gravenhage worden nedergelegd. De eerste nederlegging van akten van bekrachtiging wordt vastgesteld door een protocol ondertekend door de vertegenwoordigers van de deelnemende Mogendheden en door de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken. Latere nederleggingen van akten van bekrachtiging zullen geschieden door middel van een schriftelijke kennisgeving gericht aan de Nederlandse Regering, waaraan de akte van bekrachtiging zal worden gehecht.

Voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van het Protocol van de eerste nederlegging van de akten van bekrachtiging, van de in het vorige lid bedoelde kennisgevingen en van de akten van bekrachtiging zullen door de Nederlandse regering langs diplomatieke weg worden medegedeeld aan de bij de Tweede Vrede uitgenodigde Mogendheden Conferentie en aan de andere Mogendheden die tot het Verdrag zijn toegetreden. In de gevallen genoemd in het vorige lid deelt de aangewezen overheid u tevens mee op welke datum zij de melding heeft ontvangen.

Artikel 6.

De bevoegdheden die niet hebben ondertekend, kunnen zich op een later tijdstip bij deze overeenkomst aansluiten. De Mogendheid die wenst toe te treden, stelt de Nederlandse Regering schriftelijk in kennis van haar voornemen, onder toezending van de akte van toetreding, die zal worden nedergelegd in de archieven van de aangewezen Regering. Deze Regering zal alle andere Mogendheden onverwijld een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de kennisgeving doen toekomen, evenals de akte van toetreding, en zal tegelijkertijd de datum aangeven waarop zij de kennisgeving heeft ontvangen.

Artikel 7.

Dit Verdrag treedt in werking voor de Mogendheden die hebben deelgenomen aan de eerste nederlegging van de akten van bekrachtiging zestig dagen na de datum waarop het Protocol van die nederlegging is opgetekend, en voor de Mogendheden die daarna bekrachtigen of toetreden, zestig dagen nadat de Regering van de Nederland heeft bericht van ratificatie of toetreding ontvangen.

Artikel 8.

Indien een van de verdragsluitende mogendheden dit Verdrag wenst op te zeggen, dient deze opzegging schriftelijk te worden gedaan aan de Nederlandse regering, die onverwijld aan alle andere mogendheden een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de verklaring doet toekomen en hen tegelijkertijd in kennis stelt van de de datum waarop de aangifte is ontvangen.

De opzegging is slechts van kracht voor de bevoegdheid die haar heeft verklaard en slechts één jaar nadat de verklaring door de Nederlandse Regering is ontvangen.

Artikel 9.

In een register bij het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken worden de datum van nederlegging van de akten van bekrachtiging ingevolge artikel 5, derde en vierde lid en de datum van kennisgevingen van toetreding (artikel 6, tweede lid) of van opzegging (artikel 8 lid 1) zijn ontvangen.

Elke verdragsluitende mogendheid heeft het recht kennis te nemen van dit register en er voor eensluidend gewaarmerkte uittreksels uit op te vragen.

Ten blijke waarvan de Gevolmachtigden hun handtekening hebben gezet onder deze Overeenkomst.

Gedaan te ‘s-Gravenhage op achttien oktober negentienhonderd zeven, in één enkel exemplaar, dat in de archieven van de Nederlandse Regering zal blijven, en waarvan voor eensluidend gewaarmerkte afschriften langs diplomatieke weg zullen worden toegezonden aan de uitgenodigde Mogendheden naar de Tweede Vredesconferentie.

  1. Voor Duitsland: maarschalk.  oorlogen.  Onder voorbehoud van artikel 44 van het bijgevoegde oorlogsreglement.
  2. Voor de Verenigde Staten van Amerika: Joseph H Choate.  Horace Portier. UM Roos. David Jayne Hill. CS Sperry. Willem I Buchanan.
  3. Voor Argentinië: Roque Saenz Peña.  Luis M Drago. C. Ruez Larreta.
  4. Voor Oostenrijk-Hongarije: Mery. Baron Mackio. Met de voorbehouden uitgesproken in de plenaire vergadering van de conferentie van 17 augustus 1907.
  5. Voor België: A. Beernaert. J. Van den Heuvel.  guillaume
  6. Voor Bolivië: Claudio Pinilla.
  7. Voor Brazilië: Ruy Barbosa.  E. Lissabon.
  8. Voor Bulgarije: Generaal-majoor Vinaroff. IV. Karandjouloff.
  9. Voor Chili:Domingo Gana.  August Matte.Carlos Concha.
  10. Voor China:
  11. Voor Colombia: George Holguín. S. Perez Triana. M Vargas.
  12. Voor de Republiek Cuba:  Antonio S. de Bustamante.  Gonzalo de Quesada.  Manuel Sanguily.
  13. Voor Denemarken: C Brun.
  14. Voor de Dominicaanse Republiek: dr Henriquez en Carvajal. Apolinar Tejera.
  15. Voor Ecuador: Victor M. Rendon.E. Dorn y de Alsúa.
  16. Voor Spanje:
  17. Voor Frankrijk:Leon Bourgeois.d’Estournelles de Constant.L-Renault.Marcellinus Pellet.
  18. Voor Groot-Brittannië: Edw. frituren Ernst Satov.   Reai.   Hendrik Howard.
  19. Voor Griekenland: Cleon Rizo Rangabé. Georges ruzie.
  20. Voor Guatemala: José Tible Machado.
  21. Voor Haïti: Dalbemar Joh. Joseph.   JN Leger.  Pierre Hudicourt.
  22. Voor Italië: Pompilj.  G. Fusinato.
  23. Voor Japan: Aimaro Sato.   Onder voorbehoud van artikel 44.
  24. Voor Luxemburg:  Eyschen.    Graaf van Villers.
  25. Voor Mexico:  GA Esteva.  SB de Mier.  FL de la Barra.
  26. Voor Montenegro:  Nelidov.   martens  N. Tcharykov.  Met de voorbehouden gemaakt bij artikel 44 van de oorlogsorde, gehecht aan deze overeenkomst en opgenomen in de notulen van de vierde algemene vergadering van 17 augustus 1907.
  27. Voor Nicaragua: 
  28. Voor Noorwegen: F Hagerup.
  29. Voor Panama: B. Porras.
  30. Voor Paraguay: G du Monceau.
  31. Voor Nederland: W. de Beaufort.  TMC Asser.  de Beer Poortugael. JA Roell.  JA Loef.
  32. Voor Peru: CG Candamo.
  33. Voor Perzië: Momtazos-Saltaneh M. Samad Khan.   Sadigh ul Mulk M. Ahmed Khan.
  34. Voor Portugal:  Markies de Soveral.  Graaf de Selir.  Alberto d’Oliveira.
  35. Voor Roemenië:  kant Mavrocordato.
  36. Voor Rusland:   Nelidov. martens  N. Tcharykov.  Met de voorbehouden gemaakt bij artikel 44 van de oorlogsorde, gehecht aan deze overeenkomst en opgenomen in de notulen van de vierde algemene vergadering van 17 augustus 1907.
  37. Voor Salvador: PJ Matheu.  S. Perez Triana.
  38. Voor Servië:  S. Grouitch. MG Milovanovitch.
  39. Voor Siamees:  Moeder Chatidej Udom.   C. Corragioni d’Orelli.  Luang Bhuvanarth Narübal.
  40. Voor Zweden: KHL Hammarskjöld.     Jan Hellner.
  41. Voor Zwitserland:  Carlijn.
  42. Voor Turkije:  Turks. Onder voorbehoud van artikel 3.
  43. Voor Uruguay: José Batlle y Ordonez.
  44. Voor Venezuela: JGil Fortoul.

bijlage bij de overeenkomst.

Orde van de wetten en gebruiken van landoorlogvoering.  

Eerste deel.   strijdende partijen.

Eerste hoofdstuk.  concept van de oorlogvoerende.

Artikel 1.

De wetten, rechten en plichten van oorlog gelden niet alleen voor het leger, maar ook voor milities en vrijwilligerskorpsen, mits ze aan de volgende voorwaarden voldoen:

  1. dat er iemand aan het hoofd staat die verantwoordelijk is voor zijn ondergeschikten,
  2. dat ze een specifieke badge dragen die op afstand herkenbaar is,
  3. dat ze openlijk wapens dragen en
  4. Dat zij bij hun ondernemingen de wetten en gebruiken van de oorlog in acht nemen.

In landen waar milities of vrijwilligerskorpsen het leger vormen of deel uitmaken van het leger, vallen deze onder de term “leger”.

Artikel 2.

De bevolking van een onbezet gebied die, bij het naderen van de vijand, uit eigen beweging de wapens opneemt om de binnenvallende troepen te bestrijden zonder tijd te hebben gehad om zich krachtens artikel 1 te organiseren, wordt als oorlogvoerend beschouwd indien zij openlijk de wapens opneemt en neemt de wetten en gebruiken van oorlog in acht.

Artikel 3.

De strijdkrachten van de strijdende partijen kunnen zijn samengesteld uit strijders en niet-strijders. In het geval van gevangenneming door de vijand hebben beiden het recht om als krijgsgevangenen te worden behandeld.

Tweede hoofdstuk.   krijgsgevangenen.

Artikel 4.

Krijgsgevangenen vallen onder de macht van de vijandelijke regering, maar niet onder de macht van de personen of afdelingen die hen gevangen hebben genomen. Ze moeten met menselijkheid worden behandeld. Alles wat hen persoonlijk toebehoort, blijft hun eigendom met uitzondering van wapens, paarden en documenten van militaire aard.

Artikel 5.

Krijgsgevangenen kunnen worden ondergebracht in steden, forten, kampen of andere plaatsen met de verplichting niet verder te gaan dan een bepaalde limiet; anderzijds is hun opsluiting alleen toegestaan ​​als een onontbeerlijke veiligheidsmaatregel en alleen voor de duur van de omstandigheden die deze maatregel noodzakelijk maken.

Artikel 6.

De staat heeft de macht krijgsgevangenen in dienst te nemen, met uitzondering van officieren, volgens hun rang en bekwaamheid als arbeiders. Dit werk mag niet buitensporig zijn en geen verband houden met de oorlogsinspanning. Aan krijgsgevangenen kan worden toegestaan ​​arbeid te verrichten voor overheidsdiensten of voor particulieren of voor eigen rekening.  Arbeid voor de Staat wordt betaald tegen de tarieven die gelden voor militairen van het eigen leger die hetzelfde werk verrichten, of, indien dergelijke tarieven niet bestaan, tegen een tarief dat past bij de verrichte arbeid.

Indien de werkzaamheden voor rekening van andere overheidsdiensten of voor particulieren worden uitgevoerd, worden de voorwaarden in overleg met de militaire overheid vastgesteld. De inkomsten van de krijgsgevangenen zullen worden gebruikt om hun situatie te verbeteren en het overschot, na aftrek van de onderhoudskosten, zal bij hun vrijlating aan hen worden uitbetaald.

Artikel 7.

De regering die krijgsgevangenen in haar macht heeft, is verantwoordelijk voor hun onderhoud.  Bij gebreke van enige speciale overeenkomst tussen de oorlogvoerende partijen, moeten krijgsgevangenen op dezelfde voet worden behandeld, wat betreft voedsel, onderdak en kleding, als troepen van de regering die hen gevangen heeft genomen.

Artikel 8.

Krijgsgevangenen zijn onderworpen aan de wetten, voorschriften en bevelen die van kracht zijn in het leger van de staat in wiens macht ze zijn. Elke ongehoorzaamheid kan met de nodige strengheid worden bestraft.  Ontsnapte krijgsgevangenen die worden heroverd voordat ze erin geslaagd zijn hun leger te bereiken, of voordat ze het gebied hebben verlaten dat bezet is door de troepen die hen gevangen hebben genomen, worden tuchtrechtelijk gestraft.  Krijgsgevangenen die na een geslaagde ontsnapping weer gevangen worden genomen, kunnen niet worden gestraft voor hun eerdere ontsnapping.

Artikel 9.

Elke krijgsgevangene is verplicht zijn ware naam en rang te geven bij ondervraging; als hij deze bepaling overtreedt, kan hij worden beroofd van de voorrechten die aan krijgsgevangenen van zijn klasse worden toegekend.

Artikel 10.

Krijgsgevangenen kunnen voorwaardelijk worden vrijgelaten als de wetten van hun land dit toestaan; ze zijn dan verplicht, op hun persoonlijke eer, om nauwgezet de verplichtingen na te komen die zijn aangegaan zowel jegens hun eigen regering als jegens de staat die hen krijgsgevangen heeft gemaakt.  In een dergelijk geval is uw regering verplicht geen dienst te vragen of te aanvaarden die in strijd is met het gegeven erewoord.

Artikel 11.

Een krijgsgevangene kan niet worden gedwongen zijn voorwaardelijke vrijlating te aanvaarden; evenmin is de vijandelijke regering verplicht het verzoek van een krijgsgevangene om voorwaardelijke vrijlating in te willigen.

Artikel 12.

Elke krijgsgevangene die voorwaardelijk wordt vrijgelaten, die wapens draagt ​​tegen de staat waaraan hij zijn eer heeft toegezegd, of tegen zijn bondgenoten, en wordt heroverd, verliest het recht om als krijgsgevangene te worden behandeld en kan worden berecht.

Artikel 13.

Personen die een leger volgen zonder er rechtstreeks toe te behoren, zoals oorlogscorrespondenten, krantenverslaggevers, sutlers en leveranciers, hebben het recht om als krijgsgevangenen te worden behandeld als ze in vijandelijke handen vallen en hun detentie hen opportuun lijkt, op voorwaarde dat ze in het bezit zijn van een identiteitskaart van de militaire autoriteit van het leger dat zij begeleiden.

Artikel 14.

Bij het uitbreken van de vijandelijkheden zal een informatiebureau voor krijgsgevangenen worden opgericht in elk van de oorlogvoerende Staten en, indien nodig, in de neutrale Staten die onderdanen van een van de oorlogvoerende partijen op hun grondgebied hebben ontvangen. Deze wordt verzocht alle vragen met betrekking tot krijgsgevangenen te beantwoorden en ontvangt van de bevoegde diensten alle informatie over huisvesting en veranderingen, invrijheidstelling, uitwisseling, ontsnappingen, opname in ziekenhuizen en sterfgevallen, evenals andere informatie die nodig is om maak en houd voor elke krijgsgevangene een persoonlijke fiche aan. Het informatiecentrum registreert het inschrijvingsnummer, voor- en achternaam, leeftijd, woonplaats, rang, militaire eenheid, de wonden, de datum en plaats van gevangenneming, plaatsing, wonden en overlijden, en eventuele speciale opmerkingen. Het persoonsblad wordt, nadat de vrede is gesloten, aan de regering van de andere oorlogvoerende partij overgemaakt.

Het informatiecentrum verzamelt ook alle persoonlijke bezittingen, kostbaarheden, brieven, enz., die op het slagveld worden gevonden of worden achtergelaten door krijgsgevangenen die zijn vrijgelaten, uitgewisseld, ontsnapt of overleden in ziekenhuizen of veldhospitalen met voorwaardelijke vrijlating, en levert deze aan de rechthebbenden.

Artikel 15.

Hulporganisaties voor krijgsgevangenen, naar behoren opgericht volgens de wetten van hun land, met het doel om de agenten van liefdadigheid te zijn, ontvangen alle faciliteiten van de oorlogvoerende partijen voor zichzelf en hun naar behoren geaccrediteerde agenten, binnen de grenzen van militaire vereisten en administratieve regels trokken grenzen om hun filantropische inspanningen effectief uit te voeren. Aan de afgevaardigden van deze verenigingen kan worden toegestaan, op grond van een aan hen persoonlijk door de militaire autoriteiten verleende vergunning en tegen een schriftelijke verplichting tot naleving van alle door hen uitgevaardigde bestuurs- en politiereglementen, bijstand te verlenen aan de accommodatie en aan de de rustplaatsen van degenen die naar huis terugkeren verdelen gevangenen.

Artikel 16.

De informatiecentra genieten gratis verzending. Brieven, postwissels, overmakingen en postpakketten bestemd voor of verzonden door krijgsgevangenen zijn vrijgesteld van alle porto in het land van terbeschikkingstelling, in het land van bestemming en in tussenlanden.

Artikelen die bedoeld zijn als geschenken en vergoedingen voor krijgsgevangenen zijn vrijgesteld van alle invoerrechten en andere heffingen en van vrachtkosten op de staatsspoorwegen.

Artikel 17.

De gevangengenomen officieren ontvangen hetzelfde salaris als officieren van dezelfde rang in het land waar ze gevangen worden gehouden; hun overheid is verplicht om ze terug te betalen.

Artikel 18.

Krijgsgevangenen krijgen volledige vrijheid in de beoefening van hun religie, inclusief deelname aan religieuze diensten, op voorwaarde dat ze zich onderwerpen aan de politie en het politiereglement van de militaire autoriteiten.

Artikel 19.

De testamenten van krijgsgevangenen worden ontvangen of opgemaakt onder dezelfde voorwaarden als die van militairen in hun eigen leger.  Hetzelfde geldt voor overlijdensakten en het begraven van krijgsgevangenen, rekening houdend met hun rang en rang.

Artikel 20.

Na het vredesakkoord moeten de krijgsgevangenen zo snel mogelijk naar hun thuisland worden vrijgelaten.

Derde hoofdstuk.   ziek en gewond.

Artikel 21.

De plichten van de oorlogvoerenden met betrekking tot de behandeling van zieken en gewonden worden bepaald door de Conventie van Genève.

Tweede deel. vijandelijkheden.

Eerste hoofdstuk. Middelen om de vijand te beschadigen, belegeringen en beschietingen.

Artikel 22.

De strijdende partijen hebben geen onbeperkt recht om de middelen te kiezen om de vijand schade toe te brengen.

Artikel 23.

Afgezien van de verbodsbepalingen die zijn vastgelegd in speciale overeenkomsten, is het volgende specifiek verboden:

  1. het gebruik van vergif of vergiftigde wapens,
  2. het verraderlijk doden of verwonden van leden van het vijandige volk of leger,
  3. het doden of verwonden van een overgegeven of weerloze vijand die zich uit genade of schande heeft overgegeven,
  4. de verklaring dat er geen gratie zal worden verleend,
  5. het gebruik van wapens, projectielen of stoffen die onnodig lijden kunnen veroorzaken,
  6. het misbruik van de parlementaire vlag, de nationale vlag of de militaire insignes of het uniform van de vijand, evenals de speciale insignes van de Conventie van Genève,
  7. de vernietiging of confiscatie van vijandelijke eigendommen, behalve in gevallen waarin een dergelijke vernietiging of confiscatie dringend vereist is door de eisen van de oorlog,
  8. de opschorting of opschorting van de rechten en aanspraken van nabestaanden van de andere partij of de uitsluiting van hun rechtsbevoegdheid.

Het is oorlogvoerenden ook verboden leden van de tegenpartij te dwingen deel te nemen aan oorlogsoperaties tegen hun land; dit geldt ook als zij zijn geworven voor het uitbreken van de oorlog.

Artikel 24.

Oorlogsstrategieën en het gebruik van alle middelen die nodig zijn om informatie over de vijand en het terrein te verkrijgen, zijn toegestaan.

Artikel 25.

Het is verboden om op enigerlei wijze een onverdedigde stad, dorp, woning of gebouw aan te vallen of te bombarderen.

Artikel 26.

De commandant van een aanvallende troepenmacht stelt alles in het werk om de autoriteiten op de hoogte te stellen voordat de beschieting begint, behalve in het geval van een aanval.

Artikel 27.

Tijdens belegeringen en bombardementen moeten alle nodige voorzorgsmaatregelen worden genomen om gebouwen voor aanbidding, kunst, wetenschap en liefdadigheid, historische monumenten, ziekenhuizen en verzamelplaatsen voor zieken en gewonden zoveel mogelijk te beschermen, op voorwaarde dat ze niet worden gebruikt tegelijkertijd voor een militair doel.

Het is de plicht van de belegerden om deze gebouwen of verzamelplaatsen te voorzien van duidelijke, speciale tekens en de belegeraar hiervan vooraf op de hoogte te stellen.

Artikel 28.

Het is verboden steden of nederzettingen op te geven om te plunderen, zelfs als ze stormenderhand zijn ingenomen.

Tweede hoofdstuk. spionnen.

Artikel 29.

Een spion is slechts iemand die in het geheim of onder valse voorwendselen informatie verzamelt of tracht te verzamelen op het gebied van operaties van een oorlogvoerende met de bedoeling deze door te geven aan de wederpartij.

Dienovereenkomstig moeten militairen in uniform die het operatiegebied van het vijandelijke leger zijn binnengekomen om inlichtingen te verkrijgen, niet als spionnen worden beschouwd. Evenmin worden als spionnen beschouwd: militairen en niet-militairen die openlijk hun missie uitvoeren om informatie door te geven aan hun eigen leger of aan het leger van de vijand. Hieronder vallen ook personen die in luchtschepen worden vervoerd om berichten over te brengen of om verbindingen in het algemeen tussen de verschillende onderdelen van een leger of een gebied te onderhouden.

Artikel 30.

De op heterdaad betrapte spion kan niet worden gestraft zonder voorafgaand vonnis.

Artikel 31.

Een spion die is teruggekeerd naar het leger waartoe hij behoort en later door de vijand wordt gevangengenomen, moet worden behandeld als krijgsgevangenen en kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor eerder gepleegde spionage.

Derde hoofdstuk. parlementariërs.

Artikel 32.

Een parlementariër is iemand die door een van de oorlogvoerenden is gemachtigd om met de ander in onderhandeling te treden en zich met de witte vlag laat zien. Hij heeft recht op onschendbaarheid, evenals de trompettist, trompettist of trommelaar, vaandeldrager en tolk die hem vergezellen.

Artikel 33.

De opperbevelhebber naar wie een parlementariër wordt gestuurd, is onder geen enkele omstandigheid verplicht hem te ontvangen. Hij kan alle maatregelen nemen die nodig zijn om te voorkomen dat de parlementariër zijn uitzending gebruikt om informatie in beslag te nemen. Hij heeft het recht de parlementariër bij misbruik tijdelijk vast te houden.

Artikel 34.

De parlementariër verliest zijn recht op onschendbaarheid wanneer er definitief en onweerlegbaar bewijs is dat hij zijn bevoorrechte positie heeft gebruikt om verraad te plegen of aan te zetten.

Hoofdstuk vier. capitulaties.

Artikel 35.

De tussen de afsluitende partijen overeengekomen capitulaties zijn bedoeld om tegemoet te komen aan de eisen van militaire eer. Eenmaal voltooid, zullen ze door beide partijen zorgvuldig worden geobserveerd.

Vijfde hoofdstuk. Wapenstilstand.

Artikel 36.

De wapenstilstand schorst oorlogsoperaties op grond van een wederzijds akkoord tussen de strijdende partijen. Tenzij een bepaalde termijn is overeengekomen, kunnen de strijdende partijen de vijandelijkheden te allen tijde hervatten, op voorwaarde dat de vijand tijdig wordt ingelicht, in overeenstemming met de voorwaarden van de wapenstilstand.

Artikel 37.

De wapenstilstand kan algemeen of lokaal zijn. De eerste onderbreekt overal de oorlogvoering van de oorlogvoerende staten, de laatste alleen voor bepaalde delen van de oorlogvoerende legers en binnen een bepaald gebied.

Artikel 38.

De wapenstilstand moet tijdig en naar behoren worden aangekondigd aan de verantwoordelijke autoriteiten en de troepen. De vijandelijkheden moeten onmiddellijk na kennisgeving of op het afgesproken tijdstip worden gestaakt.

Artikel 39.

Het is aan de afsluitende partijen om in de voorwaarden van de wapenstilstand te bepalen welke betrekkingen, bijvoorbeeld op het oorlogstoneel, met de bevolking en met elkaar zijn toegestaan.

Artikel 40.

Elke ernstige schending van het staakt-het-vuren door een van de partijen geeft de andere het recht om het te beëindigen en, in dringende gevallen, zelfs om de vijandelijkheden onmiddellijk te hervatten.

Artikel 41.

Schending van de voorwaarden van de wapenstilstand door particulieren, handelend uit eigen beweging, geeft alleen recht op bestraffing van de schuldigen en, indien nodig, vergoeding van de geleden schade.

Derde deel.  Militaire macht in bezet vijandelijk gebied.

Artikel 42.

Een gebied wordt als bezet beschouwd als het daadwerkelijk in handen is van het vijandelijke leger. De bezetting strekt zich alleen uit tot de gebieden waar dit geweld is vastgesteld en kan worden uitgeoefend.

Artikel 43.

Nadat de wettige macht daadwerkelijk in handen van de bezetter is overgegaan, neemt de bezetter alle maatregelen die tot zijn beschikking staan ​​om de openbare orde en het openbare leven zoveel mogelijk te herstellen en te handhaven, met inachtneming van de wetten van het land, tenzij er sprake is van een dwingende obstakel.

Artikel 44.

Het is een oorlogvoerende verboden om de bevolking van een bezet gebied te dwingen informatie te verstrekken over het leger van de andere oorlogvoerende partij of zijn verdedigingsmiddelen.

Artikel 45.

Het is verboden de bevolking van een bezet gebied te dwingen een eed van trouw aan de vijandelijke macht af te leggen.

Artikel 46.

De eer en rechten van het gezin, het leven van burgers en privébezit, evenals religieuze overtuigingen en daden van aanbidding moeten worden gerespecteerd. Privé-eigendommen mogen niet in beslag worden genomen.

Artikel 47.

Plundering is uitdrukkelijk verboden.

Artikel 48.

Indien de bezetter de belastingen, douanerechten en heffingen ten gunste van de staat in het bezette gebied int, dient hij dit zoveel mogelijk te doen in overeenstemming met de voorschriften die van toepassing zijn op de vaststelling en verdeling; de verplichting ontstaat voor hem om de kosten van het bestuur van het bezette gebied te dragen voor zover de wettige regering daartoe verplicht was.

Artikel 49.

Indien de bezetter andere geldelijke heffingen in het bezette gebied heft naast de belastingen bedoeld in het vorige artikel, mag dit alleen worden gedaan om de behoeften van het leger of het bestuur van dit gebied te dekken.

Artikel 50.

Er zal geen boete, geldelijk of anderszins, worden opgelegd aan een gehele bevolking voor handelingen van individuen waarvoor de bevolking niet mede verantwoordelijk kan worden gehouden.

Artikel 51.

Dwingende voorwaarden kunnen alleen worden gesteld op grond van een schriftelijk bevel en onder verantwoordelijkheid van een onafhankelijk bevelvoerende generaal.

De heffing dient zoveel mogelijk te geschieden volgens de voorschriften inzake de vaststelling en verdeling van de bestaande belastingen.

Voor elke opgelegde dienst wordt een ontvangstbevestiging afgegeven aan de dienstverleners.

Artikel 52.

Bijdragen in natura en diensten kunnen alleen worden geëist door gemeenschappen of inwoners voor de behoeften van het bezettingsleger. Ze moeten in verhouding staan ​​tot de hulpbronnen van het land en van dien aard zijn dat ze de bevolking niet verplichten deel te nemen aan oorlogsoperaties tegen hun vaderland.

Dergelijke verstrekkingen en diensten kunnen alleen worden geëist met toestemming van de commandant van de bezette locatie.

De verstrekkingen worden zoveel mogelijk contant uitbetaald. Anders moet hiervoor een ontvangstbewijs worden afgegeven; betaling van de verschuldigde bedragen zal zo spoedig mogelijk geschieden.

Artikel 53.

Het leger dat een gebied bezet, kan alleen confisqueren: de contanten en kostbaarheden van de staat en de inbare vorderingen waarop de staat recht heeft, de wapens, transportmiddelen, magazijnen en voedselvoorraden en in het algemeen alle roerende goederen van de staat die geschikt zijn voor oorlogsoperaties dienen.

Alle middelen die over land, over zee en door de lucht worden gebruikt voor het verzenden van berichten en voor het vervoer van personen of dingen, behalve in de gevallen die worden gereguleerd door de wet van de zee, evenals het verslaan van wapens en in het algemeen alle soorten oorlogsvoorraden , ook als het particulieren zijn, in beslag worden genomen. Wanneer de vrede is gesloten, moeten ze echter worden teruggegeven en moet de compensatie worden geregeld.

Artikel 54.

De onderzeese kabels die een bezet gebied met een neutraal gebied verbinden, mogen alleen in uiterste noodzaak worden ingenomen of vernietigd. Wanneer de vrede is gesloten, moeten ze ook worden teruggegeven en moet de compensatie worden geregeld.

Artikel 55.

De bezettende staat moet zichzelf alleen beschouwen als de beheerder en begunstigde van de openbare gebouwen, onroerend goed, bossen en boerderijen die toebehoren aan de vijandelijke staat en zich in het bezette gebied bevinden. Hij dient de voorraad van deze goederen aan te houden en te beheren volgens de regels van het vruchtgebruik.

Artikel 56. 

De eigendommen van de congregaties en van instellingen die zich toeleggen op aanbidding, liefdadigheid, onderwijs, kunst en wetenschap, zelfs als ze aan de staat toebehoren, moeten worden behandeld als privé-eigendom.

Elke confiscatie, elke opzettelijke vernietiging of beschadiging van dergelijke faciliteiten, historische monumenten of kunstwerken en wetenschap is verboden en moet worden bestraft.

Hierna: Overeenkomst betreffende de wetten en gebruiken van oorlogsvoering te land [Verdrag Haagse Landoorlog], 18 oktober 1907, RGBl. 1910, blz. 107-151.