ECLI:BE:CASS:2018:CONC.20180907.5 dd 7 sept 2018
.Krachtens artikel 8, §2 van de Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke geeft de griffier aan de partijen bij gerechtsbrief kennis van het vonnis, alsmede van de rechtsmiddelen waarover zij beschikken. Krachtens dit artikel is niet vereist dat benevens de rechtsmiddelen zelf ook kennis moet worden gegeven van de termijn waarbinnen deze moeten ingesteld worden(1).
Het EHRM oordeelde evenwel in het geval waar een beschermingsmaatregel ten aanzien van een minderjarige werd opgelegd, dat rekening houdend met de kwetsbaarheid van de procespartij en de zeer korte termijn waarbinnen het rechtsmiddel moest ingesteld worden, het ontbreken van duidelijke officiële informatie over de mogelijkheden om een rechtsmiddel aan te wenden en de wijze waarop en de tijdspanne waarbinnen dit dient te gebeuren, het recht op toegang tot een rechter zoals gegarandeerd door artikel 6.1 schendt(2).
Ook Uw Hof heeft eerder geoordeeld(3) dat ook wanneer de wetgever dit niet uitdrukkelijk heeft bepaald, kennis moet worden gegeven van de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden, met inbegrip van de termijnen ervan, wanneer een afwijking van artikel 57Ger.W(4). niet voortvloeit uit een uitdrukkelijke bepaling. Hierbij wordt met betrekking tot artikel 6.1 EVRM vermeld dat: “hoewel het recht op toegang tot de rechter niet absoluut is en onderworpen kan worden aan impliciet aanvaarde beperkingen, met name voor de ontvankelijkheid van een rechtsmiddel, die beperkingen de aan een rechtszoekende verleende toegang niet zodanig of zozeer mogen inperken dat zijn recht op een rechtbank in de kern ervan wordt aangetast. In dat verband is het niet alleen van belang dat de mogelijkheden om rechtsmiddelen aan te wenden, met inbegrip van de termijnen ervan, duidelijk worden vastgesteld maar ook dat ze op de meest expliciet mogelijke wijze ter kennis worden gebracht van de rechtszoekenden opdat zij ervan kunnen gebruikmaken overeenkomstig de wet.”
Vanuit de bezorgdheid om concrete en effectieve rechten te waarborgen, mag dus niet zonder meer worden uitgegaan van een theoretische of veronderstelde kennis van de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden en de termijn waarbinnen dit dient te gebeuren. Het oordeel dat deze op de meest expliciete wijze ter kennis moeten gebracht worden aan de rechtszoekende vormt derhalve een belangrijke tempering van het beginsel dat iedereen geacht wordt de wet te kennen, weze het dat dit in voormeld arrest uitdrukkelijk beperkt wordt tot gevallen waarin een afwijking van artikel 57 niet voortvloeit uit een uitdrukkelijke bepaling.
Artikel 30, §2, tweede lid van de Wet van 26 juni 1990 voorziet wél in een bijzondere bepaling in die zin dat de termijn van hoger beroep vijftien dagen bedraagt te rekenen vanaf de kennisgeving van het vonnis, zodat strikt genomen de rechtsregel van voormeld arrest geen toepassing vindt. Nu evenwel in de meeste gevallen waarin krachtens de wet kennis moet worden gegeven van de bestaande rechtsmiddelen, de wet ook verplicht tot kennisgeving van de termijnen waarbinnen deze moeten worden ingesteld en dit ook geldt in de gevallen waarin de wet niet uitdrukkelijk heeft bepaald dat kennis moet worden gegeven van de rechtsmiddelen als uit de rechtspraak blijkt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip begint te lopen dan de betekening van het vonnis, komt het in het licht van artikel 6.1 EVRM evident voor dat wanneer krachtens een uitdrukkelijke wetsbepaling kennis moet gegeven worden van de rechtsmiddelen die kunnen ingesteld worden ook kennis moet gegeven worden van de termijn waarbinnen dit dient te gebeuren, zeker in het geval deze termijn afwijkt van wat in het gemeen recht gangbaar is en deze termijn toegepast wordt ten aanzien van een kwetsbare procespartij.
EHRM, 31 januari 2012, Assunçäo Chaves t. Portugal, 61226/08, r.o. 80
Het Hof is echter van mening dat het gerechtvaardigd is om zich af te vragen of verzoeker naar behoren op de hoogte was gesteld van de stappen die moesten worden ondernomen om de beslissing van de rechtbank voor het familierecht van Lissabon aan te vechten, aangezien hij afwezig was toen de beslissing werd gegeven, niet werd vertegenwoordigd door een advocaat tijdens de beschermingsprocedure voor de rechtbank voor het familierecht van Lissabon en slechts tien dagen had om beroep in te stellen; r. o. 82 o. 82 Het Hof is van oordeel dat procedures ter bescherming van een kind in gevaar complex zijn, niet alleen vanwege de omstreden kwesties waarover in deze procedures moet worden beslist, maar ook vanwege de uiterst ernstige en delicate gevolgen voor zowel het kind als de betrokken ouders; r. o. 85 Het Hof merkt op dat de rechterlijke instantie van de lidstaat waar de zaak aanhangig is gemaakt, niet bevoegd is om een beslissing te nemen. o. 85 Het Hof merkt op dat in het vonnis van de rechtbank voor het familierecht van Lissabon noch het gevolg dat eraan moet worden gegeven, noch de datum waarop het definitief zou worden, is vermeld, aangezien het Portugese recht niet voorschrijft dat dergelijke informatie in dit soort procedures moet worden opgenomen; r.o. 86 Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat verzoeker derhalve niet kan worden verweten dat hij het vonnis niet heeft aangevochten op de wijze en via de kanalen waarin de wet voorziet, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van het geval. 87. Derhalve is het Hof in het onderhavige geval van oordeel dat het door artikel 6, lid 1, van het Verdrag gewaarborgde recht van toegang van de verzoeker tot de rechter is geschonden doordat hem geen duidelijke, betrouwbare en officiële informatie is verstrekt over de kanalen, formulieren en termijnen voor het indienen van een klacht.
originele tekst
La Cour estime cependant qu’il est légitime de se demander si le requérant a été dûment informé au sujet des démarches à suivre pour contester le jugement du tribunal aux affaires familiales de Lisbonne dans la mesure où il était absent lors du prononcé du jugement, n’était pas représenté par un avocat au cours de la procédure de protection devant le tribunal aux affaires familiales de Lisbonne et disposait seulement d’un délai de 10 jours pour faire appel; r.o. 82 La Cour estime qu’une procédure de protection d’enfant en danger est complexe non seulement en raison des questions litigieuses qu’elle est appelée à trancher mais aussi en raison des conséquences extrêmement graves et délicates qu’elle présente autant pour l’enfant que pour les parents concernés; r.o. 85 La Cour observe que le jugement du tribunal aux affaires familiales de Lisbonne n’indique ni le suivi à lui donner ni la date prévue pour l’acquisition de force jugée, la loi portugaise n’exigeant pas, en l’occurrence, que cette information y figure s’agissant de ce type de procédure; r.o. 86 Eu égard aux observations qui précèdent, la Cour estime que l’on ne saurait dès lors reprocher au requérant de ne pas avoir contesté le jugement en respectant les formes et les voies prévues par la loi en tenant compte des circonstances particulières de l’affaire. 87. Par conséquent, dans le cas d’espèce, la Cour estime que l’absence d’information de manière claire, fiable et officielle, quant aux voies, formes et délai de recours, à l’égard du requérant ont porté atteinte à son droit d’accès à un tribunal, tel que garanti par l’article 6, § 1er de la Convention.
Geef een reactie