Het beginsel van partijautonomie Art. 149 lid 1
houdt in dat de rechter lijdelijk is maw, de partijen bepalen de speelgrens waarbinnen de rechtsstrijd zich afspeelt. De rechter moet zich houden aan dat wat de partijen voorleggen en voortbrengen. Dit geldt enkel bij contracten en overeenkomsten waarin partijen de rechtsgevolgen zelf kunnen bepalen. Dus bijv. niet een voogdijzaak bij de familiekamer.
De rechter MAG NIET zelf ambtshalve de feiten aanvullen en hij mag niet actief aan waarheidsvinding doen, dat is de taak van de partijen.
Art. 149 lid 1 1e volzin: feiten
Tenzij uit de wet anders voortvloeit, mag de rechter slechts die feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag leggen, die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die overeenkomstig de voorschriften van deze afdeling zijn komen vast te staan.
Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen, behoudens zijn bevoegdheid bewijs te verlangen, zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. Uitgezonderd als iemand zich zou willen beroepen op feiten van algemene bekendheid art. 149 lid 2 Rv:
art. 149 lid 2 Rv:
Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid, alsmede algemene ervaringsregels mogen door de rechter aan zijn beslissing ten grondslag worden gelegd, ongeacht of zij zijn gesteld, en behoeven geen bewijs.
Van een feit van algemene bekendheid is echter al vrij snel geen sprake meer. Dit is beperkt tot algemeenheden zoals “overdag is het licht, ‘s nachts is het donker” en “de chemische formule van water is H2O”. Dat de chemische formule van Paracetamol bijvoorbeeld C8H9NO2 is, is geen feit van algemene bekendheid, ook al gaat het om een scheikundig gegeven dat onveranderlijk vaststaat.
Het beginsel van hoor en wederhoor kan bovendien worden afgeleid uit art. 6 EVRM (het fair trial-beginsel).
NB: een rechter die zelf op zoek gaat naar informatie op internet, die hij vervolgens aan zijn beslissing ten grondslag legt, maakt een inbreuk op hoor en wederhoor en schendt het uitgangspunt van de partijautonomie. Zie het arrest De Googelende Rechter HR 9 september 2011, NJ 2011, 409 ECLI:NL:HR:2011:BR1654 waar de De Hoge Raad oordeelt dat een rechter (i.c. het Hof) die zijn beslissing laat steunen op feitelijke gegevens die hij zelf op internet heeft gevonden, zonder dat die deel uitmaken van het procesdossier, daarmee handelt in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. Een eerlijk proces is maar mogelijk als elke partij op de hoogte is van wat voorligt en haar visie (verweer) erop kan geven.
Art 19 RV beginsel van hoor en wederhoor
De rechter stelt partijen over en weer in de gelegenheid hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Bij zijn beslissing baseert de rechter zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten.
art. 24 Rv de partijautonomie
De rechter onderzoekt en beslist de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit. = Hij moet zich beperkten tot wat in het dossier voorligt.
Geef een reactie