Vanzelfsprekend: het spreekt vanzelf, vloeit voort uit, is een logisch gevolg, er is geen twijfel mogelijk en voor iedereen duidelijk omdat het iets is dat leeft in/onder de mens. Het is, HET zelf dat spreekt. Het zelf staat voor de geest/de bron/ divine / god dat in alles wat bestaat aanwezig is, het is het wezen, de natuur en daarom vanzelfspreken, evident (boven elke twijfel verheven)
vanselfsprekend b.nw. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch
Selfverklarend, wat nie uitdruklik gesê hoef te word nie.
Samestellende afleiding met -end van vanself en spreek, of mntl. uit Ndl. vanzelfsprekend (1924). Ndl. vanzelfsprekend is afgelei uit die uitdr. het spreekt vanzelf ‘dit spreek vanself’.
vanzelfsprekend S. Theissen (1978), Germanismen in het Nederlands, Hasselt
Tot voor kort binnen het germanisme afgekeurd, is het maar sedert de jaren 50 opgenomen in onze woordenboeken. Het kán echter geen germanisme zijn want het Duits kent alleen ‘selbstredend’. Volgens het WNT is vanzelfsprekend gewoon afgeleid van ‘het spreekt vanzelf’. Het is dus een jong woord: het oudste citaat in het WNT is uit 1924.
Geef een reactie