Niklaus van Flüe (1417-1487) was een welgestelde boer uit Flüeli bij Sachseln, kanton Obwalden midden Zwitserland. Hij was zowel raadsheer van het kanton, als rechter in zijn gemeente. Van jongsaf aan had hij regelmatig visioenen, waarvan er een zestal bekendheid hebben gekregen.
Op 50-jarige leeftijd verliet hij met instemming van zijn vrouw Dorothea – met wie hij tien kinderen had – huis en haard om in de eenzaamheid van de steile Ranftschlucht, een diep dal dicht bij zijn huis  kluizenaar te worden. De laatste 19 jaar van zijn leven wijdde hij zich daar in zijn eenvoudige hut aan zijn gebedsleven.
Al die jaren at hij geen vast voedsel en dronk alleen water uit de beek; dit is via bisschoppelijk onderzoek vastgesteld en vastgelegd. Mensen bleven hem opzoeken om raad te vragen waardoor naast zijn hut een kapel gebouwd werd. Zo werd door één van zijn raadgevingen een burgeroorlog in Zwitserland voorkomen.

Zijn bekendste visioen is de bekendmaking van aangezicht van god, de almachtige geest, zoals het hem getoond werd. Eén van zijn vrienden liet het op een doek schilderen dat in de kerk van Sachseln wordt bewaard. De wijze waarop Niklaus de geest/ god zag, week zeer af van de opvattingen uit zijn tijd.
In dat visioen ziet hij het grote macht uitstralende gezicht van God in het midden van een kleinere en een grotere cirkel.  Het oppervlak van de kleine cirkel en de omtrek van de grote cirkel, zijn rood; daartussen is het zwart. Het hoofd van God is gekroond, de kroon met een goudkleur. De baard is driedelig.
Vanuit de kleine cirkel gaan drie pijlvormige, gouden stralen naar buiten en raken de grote cirkel; vanaf de omtrek van de grote cirkel gaan drie eenzelfde soort stralen in omgekeerde richting naar Gods mond, linker oog en rechter oor in de kleine cirkel.

De vertaling van het beeld: 
Alles wat bestaat is ontstaan uit de kern: het geestelijk wezen. Het is het geestelijk wezen dat zichzelf kenbaar, zichtbaar en hoorbaar maakt doorheen het zwart: de materie/mens die ontvankelijk is voor de geest. Het is de bedoeling dat ons antwoord = dat wat wij manifesteren doorheen onze fysieke verschijning een zo zuiver mogelijke weergave is van de kracht een goedheid van de geest.

De straal naar het oog verwijst naar onze visie & handelingen (intentie). De straal naar het oor: waar we gehoor aan geven (impulsen). De straal naar de mond: wat we zeggen en scheppen (bekrachtigen). Via deze 3 parameters belichamen bij de geest. Je oog, oor en mond geeft expressie aan wat IN jou leeft en wat zich DOOR jou zichtbaar maakt.

Het beeld toont dat het de geest is die zich in alle mogelijke facetten kenbaar en zichtbaar maakt. De gouden stralen staan voor alle energie die goud waard is: een geschenk die rijk is aan goedheid en liefde, die leven schenkt, die verwarmt, die koestert.

Op de röntgenfoto van het doek, gemaakt door Hess was te zien, dat het doek een aantal malen is overgeschilderd. Het gezicht had oorspronkelijk een jeugdiger, vriendelijker uitstraling en de linkerkant was donker en de rechterkant lichter. 

De ingekeerde, op het persoonlijke leven gerichte instelling is de vrouwelijke en de uitgekeerde, op de buitenwereld gerichte, de mannelijke. De donkere linkerhelft van Gods gezicht is een aanduiding van de vrouwelijke, ingekeerde zijde van God, de lichte rechterhelft van de mannelijke, uitgekeerde zijde. God toont zich aan Niklaus als een eenheid van tegendelen.

 

het aangezicht van God röntgenfoto door
Dr. med. Eugen Hess, 1947

Dit onderscheid tussen het mannelijke en vrouwelijke in God wordt bevestigd door een ander visioen van Niklaus.
In een paleis verscheen aan hem een in het wit geklede, mannelijke persoon, die Niklaus bedankte voor het bidden dat hij deed voor zijn Zoon en voor de hulp voor zijn Zoon; daarna verscheen een ook in het wit geklede, vrouwelijke persoon, die hem voor hetzelfde bedankte.
In het paleis, dat is de hemel, verscheen God aan Niklaus in de personen van de vader en de moeder, als God en Godin.

In het eerste visioen vertoonde God zich aan Niklaus als een tweelinggeest in de verenigde toestand. De geestgedaantes van beiden zijn dan door innige liefde geheel in elkaar opgegaan en vormen een eenheid. De vrouwelijke kern komt door het gedrag heen naar buiten toe tot uiting, maar alleen de mannelijke buitenkant is zichtbaar, Gods aangezicht – de oorzaak van het spraakgebruik om over God als over een Vader te spreken.
In zinnebeelden laat het visioen echter aan Niklaus zien, dat beiden aanwezig zijn: in de stralen van de in- en uitgekeerde instelling en in de lichte en donkere helften van Gods aangezicht.

In het tweede visioen toont God zich aan hem als een gedeelde tweelinggeest, eerst in de mannelijke vorm, dan in de vrouwelijke vorm.

Het hexagram
De zes stralen in het ‘rad met spaken’ van Niklaus’ godservaring, doet denken aan het hexagram, dat een zespuntige sterveelhoek is. Het is een zinnebeeld voor de eenheid van wat zich als een tweeheid voordoet: het is de eenheid der tegendelen. In die zin verbeeldt het ook de eenheid van wat boven en wat beneden is, het geestelijke en stoffelijke, het goddelijke en menselijke.
In de alchemie stond de rechtopstaande gelijkzijdige driehoek (een drievoudigheid) voor mannelijkheid en vuur (want omhoogstijgend), de omgekeerde driehoek voor vrouwelijkheid en water (neerstromend), en hun innige verstrengeling. Het hexagram gold voor Pythagoras en in de Alchemie als ‘het belangrijkste teken van het hele universum’.

bron