Dit is geen lid van onze gemeenschap, enkel ter info wat NIET WERKT
Gerechtshof Amsterdam
31-08-2023
23-11-2023
22/02481
Belastingrecht
Hoger beroep

Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting terecht opgelegd. Belanghebbende kan zich niet aan deze belastingplicht onttrekken met de stelling dat hij als autonoom en soeverein persoon zelf kan bepalen of hij belasting wil betalen.

Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 23-11-2023
V-N Vandaag 2023/2795
FutD 2023-3029
NDFR Nieuws 2023/1694
NLF 2023/2725
NTFR 2023/2122 met annotatie van mr. drs. C.M. Dijkstra
V-N 2024/6.19.20

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/02481

31 augustus 2023

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 13 oktober 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/4308 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1Ontstaan en loop van het geding

1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 73, berekend over de periode van 25 februari 2021 tot en met 14 maart 2021, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 73.

1.2.De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de verzuimboete gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft

het beroep in haar uitspraak van 13 oktober 2022 ongegrond verklaard.

1.4.Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.6.Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, heeft belanghebbende mondeling verzocht om de zaak aan te houden, zodat hij nadere informatie kan verschaffen over een volgens hem onlangs door [vereniging] bij het Openbaar Ministerie gedane aangifte tegen het Ministerie van Financiën. Het Hof heeft in dit verzoek van belanghebbende geen aanleiding gezien het reeds gesloten onderzoek in deze zaak te heropenen, aangezien belanghebbende de relevantie van de door hem gestelde aangifte voor de onderhavige procedure niet heeft kunnen concretiseren. Het algemeen belang van een tijdige en doelmatige afdoening van de onderhavige zaak weegt daarom naar het oordeel van het Hof zwaarder dan het door belanghebbende gestelde belang bij heropening.

2Feiten

2.1.De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):

“1. Eiser is houder van het motorrijtuig met het kenteken [kenteken] (de auto). De tenaamstelling van kenteken was in het kentekenregister geschorst vanaf 25 februari 2021 tot en met 24 februari 2022. Op 10 maart 2021 is geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik werd gemaakt van de openbare weg. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder eiser de onderhavige naheffingsaanslag en boete opgelegd.”

2.2.Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd.

4Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:

“3. Op grond van artikel 68, eerste lid, onder d, van de Wegenverkeerswet, eindigt de schorsing van een kenteken zodra met het voertuig gebruik van de weg wordt gemaakt. Als een schorsing op deze manier eindigt dat kan, op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting (Wet MRB) de motorrijtuigenbelasting worden nageheven.

4. Vaststaat dat met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de openbare weg terwijl de tenaamstelling van het kenteken in het kentekenregister was geschorst. Met inachtneming van de hierboven aangehaalde wettelijke bepalingen kan dit tot geen ander oordeel leiden dan dat verweerder terecht de motorrijtuigenbelasting heeft nageheven. Nu het daarbij gehanteerde tijdvak en tarief tussen partijen kennelijk niet in geschil zijn, is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Al hetgeen eiser het aangevoerd – dat er in feite toe strekt dat het heffen van belastingen in alle gevallen ongeoorloofd zou zijn – kan niet tot een ander oordeel leiden.

5. Op grond van artikel 37 van de Wet MRB is bij naheffing op grond van artikel 35 van de Wet MRB artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) van overeenkomstige toepassing. In dat artikel 67c, eerste lid, van de Awr is bepaald dat in een dergelijk geval een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 5.514. In paragraaf 34, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) is bepaald dat in een dergelijk geval de boete maximaal 100 procent is van de nageheven motorrijtuigenbelasting, met een minimum van € 50 en maximaal het wettelijk maximum van artikel 67c van de Awr.

6. De in 1 weergegeven feiten, hetgeen is overwogen en geoordeeld in 4 en de in 5 aangehaalde wettelijke bepalingen kunnen tot geen ander oordeel leiden dan dat verweerder terecht een boete van € 73 heeft opgelegd. Feiten en omstandigheden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de boete zou moeten vervallen wegens afwezigheid van alle schuld of tot matiging van de boete wegens wanverhouding tussen de boete en het beboete feit of andere feiten die tot een matiging van de boete zouden kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.

7. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5Beoordeling van het geschil

Naheffingsaanslag

5.1.1.Belanghebbende heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat de rechtbank een onjuiste en strafbare beslissing heeft genomen, door te negeren dat hij als soeverein persoon met niemand anders te maken heeft dan met zijn geboorte- en grondrecht als individu. Daarom is hij heerser over zichzelf en heeft hij niets met de Grondwet te maken, die volgens hem overigens ongeldig is omdat de Kroon zich tijdens de Tweede Wereldoorlog buiten het Rijk heeft geplaatst. Belanghebbende stelt daarom als autonoom en soeverein persoon zelf te kunnen bepalen of hij al dan niet belasting betaalt en is hiertoe pas bereid als een persoon van de Belastingdienst eerst een ‘Overeenkomst tav wetgeving aan toonder’ met hem aangaat. Het misschien wel meest cruciale bewijsstuk is zijns inziens de door ‘Donald J. Trump’ op 4 maart 2021 in Bern (Zwitserland) getekende Gesara/Nesara-wetgeving, die sindsdien in Europa en dus ook in Nederland zou gelden. Een van de punten hierin is dat elke vorm van opgelegde belasting diefstal is en dus strafbaar is. Daarom kan hij als autonoom persoon zelf bepalen of hij belasting betaalt, zo stelt belanghebbende. Een aanvullend argument is dat de vereniging waarvan hij lid is, [vereniging], volgens belanghebbende onlangs heeft aangetoond dat de Belastingdienst wordt aangestuurd vanuit het buitenland. Ook om die reden concludeert belanghebbende tot vernietiging van de opgelegde naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft het Hof verzocht om, anders dan de rechtbank, expliciet te oordelen over deze volgens hem onweerlegbare argumenten.

5.1.2.De inspecteur is van mening dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen en dat al hetgeen belanghebbende hiertegen in hoger beroep heeft aangevoerd, daaraan niet afdoet.

5.1.3.Het Hof verenigt zich met de beslissing van de rechtbank over de opgelegde naheffingsaanslag en maakt de gronden waarop deze beslissing berust (rechtsoverwegingen 3 en 4) tot de zijne. Naar aanleiding van hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, overweegt het Hof voorts als volgt.

5.1.4.Op een ieder die in Nederland woont, gevestigd is of verblijft, is de wetgeving van toepassing zoals deze in Nederland van kracht is. Tot deze wetgeving behoort de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. Deze belastingwet (een wet in formele zin) is in overeenstemming met internationale verdragen waaraan Nederland is gebonden. Op grond van hetgeen de rechtbank in rechtsoverwegingen 3 en 4 van haar uitspraak heeft overwogen, is belanghebbende motorrijtuigenbelasting verschuldigd en is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Belanghebbende kan zich niet aan deze belastingplicht onttrekken met de stelling dat hij als autonoom en soeverein persoon zelf kan bepalen of hij belasting wil betalen. De door belanghebbende gestelde ondertekening in Bern door Donald J. Trump van ‘Gesara/Nesara’-wetgeving, indien dergelijke wetgeving al zou bestaan en wat daar verder overigens van zij, heeft in Nederland geen enkel rechtsgevolg. De door belanghebbende gestelde activiteiten van [vereniging], eveneens wat daar verder overigens van zij, maken evenmin dat belanghebbende geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd is. Hetgeen belanghebbende voor het overige nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

Verzuimboete

5.2.1.Bij zijn beoordeling van de vraag of aan belanghebbende terecht een verzuimboete is opgelegd, stelt het Hof het volgende voorop. In rechtsoverweging 5 van de uitspraak van de rechtbank is de toepasselijke regelgeving juist weergegeven, zij het dat paragraaf 34, tweede lid, van het BBBB met ingang van 1 juli 2023 is gewijzigd (bij besluit van 22 juni 2023, nr. 2023-13263, Stcrt. 2023, 17366). Met ingang van deze datum is de verzuimboete van deze bepaling verlaagd van maximaal 100 procent naar 50 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald (behoudens uitzonderlijke gevallen, zoals vermeld in paragraaf 34, vierde lid, BBBB), met een minimumbedrag van € 50.

5.2.2.Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar de met ingang van 1 juli 2023 gewijzigde bepaling van paragraaf 34, tweede lid, BBBB, dat de aan belanghebbende opgelegde verzuimboete dient te worden verminderd tot het minimumbedrag van € 50. Belanghebbende heeft gesteld dat de verzuimboete moet worden vernietigd, omdat hij als soeverein persoon zelf bepaalt of hij al dan niet belasting wil betalen. Daardoor heeft – zo begrijpt het Hof belanghebbendes standpunt – zich volgens belanghebbende geen verzuim voorgedaan.

5.2.3.Vaststaat dat belanghebbende met een motorrijtuig gebruik heeft gemaakt van de openbare weg op een tijdstip dat de tenaamstelling van het kenteken van het motorrijtuig in het kentekenregister was geschorst (zie de onder 2.1 vermelde feiten). Omdat dit leidt tot een wijze van beëindiging van de schorsing die op grond van artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 naheffing van motorrijtuigenbelasting rechtvaardigt (zie 5.1.3 en 5.1.4, heeft de inspecteur daarmee de feiten en omstandigheden doen blijken waaruit volgt dat belanghebbende een verzuim heeft begaan waarvoor hem op de voet van artikel 37 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 in verbinding met artikel 67c AWR een verzuimboete kan worden opgelegd. Het Hof acht een verzuimboete van € 50 in het onderhavige geval passend en geboden. Feiten en omstandigheden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de boete zou moeten vervallen wegens afwezigheid van alle schuld of zouden kunnen leiden tot verdere matiging van de boete, zijn gesteld noch gebleken. Het argument van belanghebbende dat hij zelf bepaalt of hij belasting wil betalen of niet, vormt niet een dergelijke omstandigheid.

Slotsom

5.3.De slotsom van het hiervoor overwogene is dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, maar uitsluitend voor zover het de beslissing betreft inzake de opgelegde verzuimboete. De verzuimboete dient te worden verminderd tot € 50.

6Kosten

Aangezien het beroep inzake de opgelegde verzuimboete gegrond wordt verklaard en de noodzaak tot het instellen van beroep en hoger beroep op dit punt (anders dan de inspecteur heeft verdedigd) niet uitsluitend aan belanghebbende is te wijten, ziet het Hof aanleiding voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende op de voet van artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 van de Awb. De op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn in het onderhavige geval de door belanghebbende gevraagde vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank. Met toepassing van het Besluit stelt het Hof deze kosten vast op € 30. Overige op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet aannemelijk geworden.

7Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de rechtbank, uitsluitend voor zover het de beslissing betreft inzake de opgelegde verzuimboete;

– verklaart het beroep gegrond;

– vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de verzuimboete;

– vermindert de verzuimboete tot een bedrag van € 50;

– veroordeelt de inspecteur in de proceskosten in beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 30, en

– gelast de inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal (€ 49 + € 136 =) € 185.

De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, B.A. van Brummelen en W.J. Blokland, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 31 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 – ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 – het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Toelichting rechtsmiddelverwijzing

Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.

Digitaal procederen

Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.

Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.

Per post procederen

Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.