Hieronder een interessante schets van het civil rechtsysteem dat aantoont waarom er op vandaag geen rechtszekerheid meer is en de mogelijkheid op herstel en correctie ons uit de hand genomen is. De zaken waarop ik je aandacht wil vestigen, zet ik in het vet en cursief mijn opmerkingen zet ik er in het paars tussen.  Deze informatie vond ik in deze bron: klacht en burgerlijke partijstelling  

De toename van de macht van de Franse Koningen zorgde ervoor dat het strafproces een inquisitoriale procedure werd. Deze evolutie resulteerde ondermeer in het inperken van de invloed van de privé-vordering en het vervangen van de eigenlijke inbeschuldigingstelling door de aangifte en de klacht. In de 14e – 15e eeuw wordt ook de benaming “burgerlijke partij” geïntroduceerd.

Gaandeweg werd de herstelvordering van de benadeelde beperkt tot een geldelijke schadevergoeding. Hoewel het openbaar ministerie zich ontwikkelde in de 14e – 15e eeuw behield de benadeelde een centrale plaats met betrekking tot het instellen van de strafvordering, doch het uitoefen van het strafproces zelf kwam hem niet meer toe. Onder het Ancien Règime werd de regel gehuldigd dat om een strafvordering in te stellen, een rechtstreeks en persoonlijk belang vereist is. Dit had tot gevolg dat het optreden van het openbaar ministerie bijzonder beperkt was. Hoewel in de eerste plaats de echte aanklaagster de burgerlijke partij was, kon het openbaar ministerie voor een aantal misdrijven ambtshalve optreden zonder een klacht van de burgerlijke partij af te wachten.Dit hier hier heeft ervoor gezorgd dat het recht ontspoort en nu een fictie is, losgekoppeld van de realiteit.  Dit recht werd het openbaar ministerie toegekend door Koninklijke ordonnantiën, bijvoorbeeld de Criminele
ordonnantie van 167023. In diezelfde ordonnantie van 1670 wordt het voor de benadeelde mogelijk zich burgerlijke partij te stellen bij de ‘lieutenant criminel’ (de voorloper van de huidige onderzoeksrechter)
.
Na de Franse Revolutie wordt een onderscheid gemaakt tussen de publieke en de burgerlijke vordering. Waarom is er in godsnaam een publieke vordering nodig? Het recht berust bij de man/vrouw en het is enkel de man/vrouw wiens recht geschonden kan worden. Door het publiek ten tonele te brengen, kon het OM alle macht naar zich toetrekken. De publieke vordering beoogt de bestraffing van de dader, deze vordering komt toe aan de gemeenschap en wordt uitgeoefend door daartoe aangeduide ambtenaren. De gemeenschap kan geen recht genieten, enkel een levend wezen geniet recht. Door de gemeenschap, die ze in een financieel vehikel omgezet hebben: de maatschap, als rechtsentiteit te laten optreden, verschuif je van realiteit naar fictie. En zo is het mogelijk om allerhande wetten uit hun mouw te schudden ten voordele van de fictie: de gemeenschap en doet de man/vrouw er niet meer toe. De man/vrouw wordt letterlijk verdrukt door “het groter geheel”.  De burgerlijke
vordering beoogt het herstel van de geleden schade door de benadeelde, en heeft enkel pecuniaire doeleinden. De benadeelde heeft nog steeds het recht de strafvordering in te stellen en dit door een klacht of zelfs door een loutere aangifte.

Het onderscheid tussen publieke en private vordering werd gehandhaafd door het Wetboek Strafvordering van 1808. Hoewel sinds de tweede wereldoorlog de aandacht voor slachtoffer als wetenschappelijk onderzoeksthema in Europa groeit, blijft de aandacht beperkt tot die wetenschappelijke aandacht en neemt de overheid beslissingen zonder dat het slachtoffer enige inspraak krijgt.
Wanneer we de evolutie van de rol van het slachtoffer bekijken vanuit historisch oogpunt kan geconcludeerd worden dat er een afnemend belang is. Van de feodale klachtenprocedure, waar het slachtoffer de strafvordering niet enkel in gang kon brengen maar ook zelf als aanklager optrad, blijft niet veel meer over. Binnen de strafprocedure vervulde het slachtoffer een passieve rol. Enkele door zich burgerlijke partij te stellen kon het slachtoffer een materiële genoegdoening krijgen. == dit is de reden waarom rechtszekerheid, rechtvaardigheid en gerechtigheid onmogelijk zijn. De macht ligt bij de fictie: de administratieve “rechts”persoon het OM. Het OM is het orgaan dat bepaald en waarvan de rechter een verlengde is. Het OM is zowel aanklager, bepaler van de wet want de rechter luistert naar het OM inzake de wet, als de ontvanger want de boetes gaan netjes de zak in van de baas van het OM: de schatkist, overheid, wie of wat het ook mag zijn.

Daar waar wet en recht oorspronkelijk de man/vrouw betrof, de schending van het recht van de man/vrouw en de correctie die tov elkaar moest gerealiseerd worden, is dat nu niet meer van tel. De man/vrouw doet er niet meer toe, de fictie overschaduwd de realiteit. De onderlinge verhoudingen in de samenleving drijven nu niet meer op zelfexpressie en de man/vrouw die verantwoordelijkheid neemt en zijn eigen grenzen toetst, maar op een fictie gebaseert om mogelijke gevaren en rechtsvermoedens: snelheid “kan” een probleem zijn dus snelheidsbeperkingen invoeren en tatada er ontstaan zomaar boetes uit het niets; Belastingen, die schudt je nu vrij uit de mouw straks betalen we belasting omdat we lucht inademen,….. binnen de fictie is alle kolder mogelijk.  De vrije wil van de man/vrouw is hiermee totaal uitgeschakeld en idem voor het natuurlijk recht. 

Steeds luider klonk de roep om het slachtoffer van een misdrijf een actieve rol toe te kennen. Hoewel het slachtoffer in België de strafvervolging op gang kan brengen, via een klacht met burgerlijke partijstelling (art. 63 Sv.) of de zaak bij wijze van rechtstreekse dagvaarding voor het vonnisgerecht aanhangig kan maken (art. 182 Sv.), is deze enige waarborg ontoereikend om de belangen van het slachtoffer te beschermen. In het processysteem van 1808 was een persoon die zich burgerlijke partij had gesteld een buitenstaander eerder dan een volwaardige procespartij. De burgerlijke partij was afhankelijk van de koers van de procureur des Konings en de onderzoeksrechter, zij werd niet geïnformeerd over de stand van het onderzoek en kon geen beroep
instellen tegen een afwijzing van de onderzoeksrechter om bepaalde onderzoeksmaatregelen te nemen. Doordat de burgerlijke partij niet mede kon toezien op de wijze waarop het onderzoek werd gevoerd, konden misstappen of slordigheden van de onderzoeksrechter niet tijdig gesignaleerd worden en kon dit voor het slachtoffer rampzalige gevolgen met zich meebrengen, een vrijspraak door de strafrechter heeft immers tot gevolg dat de burgerlijke vordering in vele gevallen zal worden
afgewezen, gezien de burgerlijke vordering in België gekoppeld is aan de strafrechtelijke vordering.

De zogenaamde Wet Franchimont (genaamd naar Prof. Michel Franchimont), dat in werking trad op 2 oktober 1998, is een onmiskenbaar belangrijke vooruitgang voor de rechtspositie van het slachtoffer in de strafprocedure. De wetgever heeft een aantal wettelijke initiatieven genomen die een antwoord bieden op een aantal grieven die werden geformuleerd ten aanzien van de positie van het slachtoffer. Zo krijgt de burgerlijke partij onder andere het recht op inzage in het strafdossier tijdens het vooronderzoek (art. 61ter Sv.), het recht bijkomende onderzoeksdaden te vorderen (art.61 quinquies Sv.) en de mogelijkheid om gerechtelijke onderzoeken die te lang blijven aanslepen aan de controle van de kamer van inbeschuldigingstelling te onderwerpen (art. 61 quinquies). De proceswaarborgen die door deze wet worden toegekend aan het slachtoffer worden in de volgende
hoofdstukken uitgebreid besproken. Tot voor de inwerkingtreding van de Wet Franchimont kende het Wetboek Strafvordering slechts één slachtofferstatuut, nl. dat van de burgerlijke partij. Ten gevolge van de Wet Franchimont werden verschillende slachtofferstatuten in het leven geroepen: het slachtoffer in de algemene zin, de benadeelde en de burgerlijke partij. Deze worden hierna kort besproken.

zie verder in het document zelf 00 klacht met burgerlijke partijstelling het verlies van ons recht